Een nieuwe voorstelling van Jasper van Luijk (1987) is ondertussen iets om naar uit te kijken. In 2012 won hij de ITs Choreography Award. Dit jaar sloot het ITs af met zijn vertelling over dood en verlies.

Het is een kleine kluwen lijven die bij elkaar willen horen maar waarover een doem van loslaten hangt. Twee vrouwen, twee mannen. Ze zwieren uitbundig door de witte ruimte. De pulserende spasmen in hun lijf en de angstige blik in hun ogen verraden angst. Verlies van elkaar? Verlies van samenhang? Als ze tegen de achterwand zijn gedrongen en het steriele licht van opzij dimt, onthult een nuchtere vrouwenstem in flarden iets over de herkomst van hun angsten.

Het fysieke plezier van weer een kluwen lijven willen zijn, krijgt daarna, ook in de muziek, iets feestelijks. Maar dat duurt kort. Meteen erna waart er een donkere kracht over de dansvloer, de eerste tekenen dat deze choreografie ook een dodendans is, een melancholiek bewegen over verlies. Alles vertaald in heftig grondwerk en in contrasten tussen lijven. Jasper van Luijk vertelt geen zoetgevooisde verhaaltjes. Zijn dansen gaan over dans en over de noodzaak ervan. Een vorige voorstelling die ik van hem zag, Shifted, die net als deze is ontstaan in de dansateliers van productiehuis Generale Oost in Arnhem, kende die noodzaak ook al. In grote lijnen op de enorme vloer van coproducent De Dansers in Utrecht, waarop het publiek als het ware meebewoog met de vertelling, werd beeldend verhaald over de afweer tegen het onbekende, over het wrede schuiven en manipuleren met mensen.

Hier schrijnt het bewegingsspel op een andere manier. Als een van de vrouwen na een kort en heftig sidderen uit haar tijd valt, nemen de overige dansers afscheid van haar lijf. In een door merg en been gaande choreografie, samen met een willoos geworden bundel spieren: een pas-de-trois van de rouw. Het doet pijn aan de ogen, van een zo eenvoudige schoonheid is die dans. De andere vrouw ontdoet zich van de kleding die bij het leven hoort en voegt zich in een verre hoek bij de dode. De beide mannen doen daarna de tedere wedstrijd die misschien wel overleven heet. Voor de solo van de laatste overlevende heeft Jasper van Luijk iets wonderschoons gevonden: met ogenschijnlijk lege, zorgvuldig schoongemaakte gebaren van de handen rondom het gezicht en met eenvoudige, tot het uiterste naar achteren leunende houdingen tekent hij het solitaire bestaan van de laatste achtergeblevene.

Ik hield mijn adem in. En dacht aan het vers Wat het is van de Duitse dichter Erich Fried. Waarin de gemoedsbewegingen binnen een individu met elkaar ruzie maken over wát dat nou precies is, de dood. ‘Het is onmogelijk / zegt de ervaring.’ En steeds opnieuw klinkt die ene keerzang: ‘Het is wat het is / zegt de liefde.’ Dit stille dansrequiem is van een even simpele schoonheid.

 

Foto: Menno van der Meulen