In de apocalyptisch aandoende huiskamerperformance Q&A wordt een jonge vrouw door een mysterieuze figuur onderworpen aan een scherpe ondervraging over angst, privilege en verantwoordelijkheid. De mythische sfeer van de confrontatie maakt er een weerbarstig en ontregelend geheel van.

‘Kut kut kut!’ De naamloze vrouw die gespeeld wordt door Naomi Velissariou windt zich flink op omdat ze net de bezorging van haar nieuwe avondjurk heeft gemist. Wat moet ze nu in godsnaam aantrekken naar het feestje waar ze toch al niet zo’n zin in had? In geestige taal schetst auteur Rik van den Bos in eerste instantie een vernietigend beeld van een egocentrische en oppervlakkige yup die de banaliteit van haar bestaan zo omarmt dat ze geen enkel oog meer heeft voor de buitenwereld. (‘Zodra het in het busje van de bezorger verdwijnt ben ik aan mijn lot overgeleverd. Die last mile kan ik alleen maar wachten als een asielzoeker.’)

Het is een slim contrast met de openingsmonoloog van Gillis Biesheuvel, een poëtische bespiegeling op de stad waarin hij aan de hand van het verhaal van oorlogsgod Ares en diens zonen Phobos en Deimos, angst en paniek, de ondergang van de uitgeholde beschaving van de ‘Bataven-kinderen’ voorspelt. Als een ongrijpbare aanwezigheid in veel gedaantes blijft Biesheuvel steeds op de scène aanwezig, waarbij hij iedere interactie (als Uber-chauffeur, pakketbezorger of toiletjuffrouw) met Velissariou afsluit met een onheilspellend ‘Sterkte straks’.

Q&A gaat in de kern over de relatie tussen angst en schuld. In de uiteindelijke confrontatie tussen de inmiddels in haar huis verschanste vrouw en de personificatie van haar lang onderdrukte angsten wordt haar narcisme langzaam ontmaskerd. Het is een continue vlucht voorwaarts, niet alleen uit angst voor geweld of terrorisme, maar ook uit de angst voor de leegte van een bestaan dat slechts op vorm en maatschappelijk succes is gericht. Vanwege de manier waarop de morele aanklacht van Biesheuvel tegenover het steeds holler klinkende verweer van Velissariou wordt gezet wordt de voorstelling langzamerhand een Soumission-achtige provocatie, een oprechte vraag naar de unieke waarden van de westerse samenleving die we met zo veel collateral damage overeind houden.

In tegenstelling tot de hoofdpersoon van Houellebecqs roman weigert Velissariou’s personage echter van haar individualisme afstand te nemen. In de schurende slottekst radicaliseert ze juist, te verslaafd aan de bevrediging van haar materiële behoeftes en te verlamd ten opzichte van de verantwoordelijkheden die een echte bevraging van het systeem waarin ze leeft met zich mee zouden brengen. Het is een pessimistisch einde dat sterk laat zien dat hoe meer angst we voelen voor de woede èn het gelijk van de ander, hoe meer we ons afsluiten en hoe meer we onze bevoorrechte positie in de wereld met geweld zullen verdedigen. Van alle angsten die in de voorstelling naar voren komen blijkt daarmee de angst voor onze eigen monsterlijkheid nog wel het meest destructief.

Foto: Sanne Peper