Niet meer spelen op de speelplaats tijdens de pauzes, maar gewoon wat hangen op een bank. Eigenlijk zou je best nog wel willen spelen, maar wat gaan die anderen dan wel niet zeggen? Zie daar het lot van een brugklasser. Nog vriend zijn met iemand die nog op de lagere school zit, is niet normaal. Volgens de andere medescholieren. In Het puin van Eden proberen volwassen personages het puin uit hun puberverleden te ruimen. Theater in theater, heel speels, fysiek en in taal.

Wat is echt, wat is niet echt, wat is net echt? Wat wordt gespeeld, wat wordt niet gespeeld? Die vragen borrelen tijdens de voorstelling op. Het jonge publiek krijgt al bij het begin van het personage Lukas te horen dat hij nu voor hen een monoloog gaat spelen, dat er een Martha in de zaal zal zitten, een vriendin van lang geleden en dat hij haar zo’n twintig jaar niet heeft gezien. Dat hij zijn solo zal stoppen, dat hij Martha uit de zaal zal halen en dat ze samen de overgang van lagere school naar middelbare school zullen spelen.

En inderdaad, als Martha dan in de zaal tussen het publiek wordt herkend, roept hij haar op de scène. Ze spartelt tegen, maar vindt dan toch dat er over dat ‘belangrijke’ moment in hun leven moet worden gepraat. Lukas vindt dat niet nodig, maar hij gaat toch mee in het verhaal. Samen spelen ze de Lukas en Martha uit hun kinderjaren, zijn ze de volwassen Lukas en Martha van nu, richten ze zich tot het publiek en betrekken ze de zaal erbij. In het hier en nu.

Als kind hadden ze hun eigen heuvel als een paradijselijke plek waar ze heel vaak het einde der tijden speelden, met alle fantasiemonsters en dodelijke rampen en gruwelscenario’s erbij, waar ze ‘schatten’, ‘schedelklemmers’ en gasmaskers opgroeven. Daar deelden ze hun geheimen, daar speelden ze vaak en intens, als ware bloedvrienden, tot Lukas naar een andere school ging, en Martha nog op de lagere school bleef. Lukas kreeg andere vrienden, wilde niet meer op dezelfde manier, of beter gezegd, wilde helmaal niet meer spelen, zoals ze dat tot voor kort gedaan hadden.

De twee geven in hun volwassen rol, in hun kinderrol en als acteurs, commentaar op elkaar. Ze keuren elkaar goed en af, verbeteren elkaar, betrappen elkaar op wendingen in het gebeuren, om eigen gedrag goed te praten en dat van de ander te minimaliseren. Het is een tiktakspel tussen de twee personages, tussen spel en realiteit, tussen nu en toen, tussen spelers en publiek, tussen kind zijn en veranderen, tussen reële angst en controle over de werkelijkheid. Met grillige en bruuske wendingen. Dat alles verloopt heel organisch, associatief, zoals de plotse ommezwaaien in kinderspelen zelf.

Ik maak een schoolvoorstelling mee voor kinderen tussen de elf en dertien jaar. Die worden vaak omschreven als een moeilijke doelgroep. Het directe en doorvoelde spel van Arend Pinoy (Lukas) en Wanda Eyckerman (Martha) komt over, je voelt de spanning in de zaal op de ‘juiste’ momenten, de onrust, de stiltes, de ontladingen. Bij de titel Het puin van Eden konden ze zich voordat de opvoering begon weinig voorstellen, daarna is het evident. Geen van de twee personages is de ‘goede’ of ‘de slechte’, er is geen winnaar of ‘loser’, elke toeschouwer maakt dat voor zichzelf uit. Zijn de anderen, de buitenstaanders, de hel? Zijn het de toeschouwers in de zaal, of zijn de personages voor elkaar de hel, of voor zichzelf?

De personages/spelers komen er zelf niet uit. Ze praten over hun rol, hun personages, over het acteren: je kwetsbaar tonen, even de controle kwijt zijn, het publiek vindt dat ‘schoon’. Ze geven elkaar aan te stoppen met spelen. ‘Krak krak’, ‘echt?’, ‘voor echt’, stilte. ‘Is dit dan het einde?’, ‘dan is dit het einde’, ‘ik goed’.

Freek Mariën is auteur en theatermaker, vooral van stukken met een onvanzelfsprekende thematiek (terminale ziekte, dementie, autoriteit) voor kinderen en jongeren. Hij ontving in 2015 de Taalunie Toneelschrijfprijs voor Wachten en andere heldendaden, en was met zijn laatste stuk De schaar van de tsaar genomineerde. Het puin van Eden schreef hij samen met theatermaker Carl von Winckelmann, voor wie de omgang met taal een belangrijk gegeven is. De twee staan samen ook in voor de regie.

Dat samen schrijven kende een lang proces, maar het resultaat is bijzonder, qua inhoud en structuur, maar ook qua taal an sich. Halve zinnen, afgekapte woorden, verbale struikelblokken zijn uitingen van de twijfels, van de zenuwachtigheid en de rusteloosheid die in de personages zit, en ook in de spelers als ze buiten hun rol als kind gaan. Verzinsels worden afgekapt, het spelen afgeblokt, het spel implodeert als een kartonnen decor. Wat rest is het verlangen naar en de herinnering aan het spelen uit de kindertijd.

Foto: Clara Hermans