Liters wijn, ballonnen vol lachgas, schalen vol honing en vele fysieke ontberingen. Het performancegezelschap Saint Genet zoekt grenzen op en overschrijdt ze. In navolging van Artaud maakt het gezelschap onder leiding van Derick Ryan Claude Mitchell geen voorstellingen maar creëert gebeurtenissen. Alles is echt, benadrukt Mitchell dan ook in elk interview. Maar juist als gebeurtenis faalt Promised Ends het overgrote deel van de 160 minuten. Er gebeurt niets schokkends, niets nieuws. Integendeel: Promised Ends ontbeert elke spanning, is nergens echt gevaarlijk en stapelt juist theatercliché op theatercliché.

Als het publiek de Zuiveringshal betreedt, is de voorstelling al begonnen. Voorop het platte speelvak zit Mitchell in een indrukwekkende installatie van tl-balken en drinkt het ene glas wijn na het andere terwijl hij met honing wordt overgoten. Wanneer de luidde muziek losbarst, waggelt hij naar achteren en neemt plaats achter een lessenaar. Daarvandaan moedigt hij de zeven performers aan, geeft bevelen, reciteert teksten.

Voor Promised Ends liet Mitchell zich inspireren door de vrije King Lear-bewerkingen van Jean-Luc Godard en Akira Kurosawa en de Amerikaanse legende van de Donner Party. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is het verlies van beschaving, het afglijden in waanzin. Op twee doeken aan de zijkant van het speelvlak worden ondertussen naast citaten uit King Lear quotes van president Trump vermengd met quasi diepzinnigheden als ‘Art is cynical’, ‘There is no tomorrow’ en ‘Is the enemy a mirror?’

Mitchells Lear wordt gespeeld door de gehandicapte Canadese kunstenaar Baso Fibonacci. Hij ligt hulpeloos op een installatie die het midden houdt tussen een troon en een offerblok. Elke handeling wordt steevast minimaal driemaal herhaald – een verwijzing naar de drie dochters van Lear – en herhaling is ook het dominante element in de muziek van Brian Lawlor en D. Salo. Deels elektronisch, deels live uitgevoerd door het Dudok Kwartet, pianist Matteo Mijderwijk en Brian Lawlor zelf. Momenten van verstilling worden daarbij afgewisseld met kitsch die als een derderangs nabootsing van Michael Nyman klinkt. Hiphopbeats en zelfs James Browns Living in America maken de soundscape compleet.

Ondertussen is Mitchells maatschappijkritische boodschap overduidelijk en wordt die tegen het eind tot vervelens toe als een mantra herhaald: ‘What have you done? What you have done is done.’ Het einde, met plastic, een luide applausband, musici die opstaan en zich met de cast in een jolig countrydeuntje feestend en lachend terugtrekken terwijl Fibonacci als de gebroken Lear alleen en machteloos achterblijft, is kenmerkend voor de leegte die diepgang moet suggereren.

Louter om die leegte te verbloemen is de performance verpakt in een ogenschijnlijk extreme en meedogenloze vorm. Maar zelfs het meest fysieke geweld van de dansers –het met een vuist rammen op het borstbeen van de ander – is strak gechoreografeerd, daar doet lachgas niets aan af. Het doet denken aan Samoerai-trainingen, maar alleen omdat het programmaboekje naar Kurosawa’s Ran verwijst.

Alle fysieke ontberingen in Promised Ends dienen uiteindelijk bovenal het narcisme van Mitchell, duivel en messias ineen. In deze verder volkomen van humor of relativering gespeende voorstelling laat Mitchell zo zien dat hij als de theatermaker net zo’n charlatan is Trump. Veel beloven, maar blijven steken in holle frasen en lege beelden.