Hij lijkt op een oude rocker. Bij het Noord Nederlands Toneel is de halfgod Prometheus een ruige kerel, groot, potig en voorzien van een bassende stem. De held die volgens de klassieke mythe het vuur van de goden stal om dat aan de mensen te geven krijgt in de vertolking van Frank Lammers trekjes van een doorleefde rebel.

Dat Ko van den Bosch, tekstschrijver en regisseur van Prometheus, net als de titelfiguur iets met vuur heeft, dat kennen we al van zijn tijd bij Alex d’Electrique. Ontploffingen, kortsluitingen en brandjes op het toneel hoorden evengoed bij dat gezelschap als kritiek op de technische en morele vooruitgang: ergens, op weg naar een stralende toekomst, gaat het helemaal fout. Tenminste, volgens Alex d’Electrique, dat tot zijn opheffing in 2008 een indrukwekkend arsenaal aan ongelukken en bijna-rampen op het publiek losliet.

Ook Prometheus (Grieks voor: ‘De Vooruitdenkende’) handelt van de voor- dan wel achteruitgang van onze beschaving; voor minder doet Van den Bosch het niet. Prometheus, de antieke, bracht de mens niet alleen vuur en techniek, maar ook het geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Door zijn verzet tegen de tirannie van oppergod Zeus schonk hij ons democratie. Maar wat doen wij daarmee? We verkwanselen haar, we verpesten haar, we brengen haar om zeep, volgens Van den Bosch.

Zijn Prometheus belandt via een tijdreis in het jaar 2011. Op de kleigrond van Almere ontmoet hij het xenofobe volkje der Almerianen. De gevaarlijke mix van domheid en kwaadaardigheid, door henzelf aanbeden als ‘gezond verstand’, maakt van deze burgers opgeblazen Wilders-klonen, of liever: monstrueuze versies van diens iconen Henk en Ingrid.

Grove teksten zijn Van den Bosch niet vreemd. Meestal onderscheiden ze zich van Wilders’ onbeschoftheid door hun poëtische touch. Maar Prometheus bevat niet veel poëzie meer. Van den Bosch’ verontwaardiging was kennelijk zo groot dat hij onoriginele taal voor lief nam. Zo houdt iemand op het toneel een tirade over een man die liever zijn eigen dochter dan een vreemde neukt. Die man is ook nog eens toevallig de bezitter van een Opel Astra, het toppunt van lulligheid – althans, wanneer je, zoals de dichter hier doet, clichématig denkt.

Toch garandeert die rauwheid geen begrijpelijkheid. Sterker nog: aan sommige scènes is geen touw vast te knopen. Dat komt niet alleen door de tekst maar ook door een reeks onduidelijke personages. Wie, bijvoorbeeld, is die gitaarspelende zangeres? En de mannen om Prometheus heen, zijn dat zijn vrienden? Die later zijn vijanden worden? Ik kreeg geen grip op hen.

Van maar één bijfiguur heb ik de naam onthouden. Het is Pandora, volgens de mythe een schoonzus van Prometheus. Actrice Anna Schoen maakt met haar doorrookte stem zeker enige indruk. Maar ook haar rol heeft vage kanten. Is zij het archetype van de fatale vrouw? Of doet zij akelig omdat Prometheus, vreemd genoeg ineens haar minnaar, haar niet goed behandelt?

Feit is dat zij net als de andere bijfiguren in de modder zakt. En wel letterlijk. Een bataljon uit de toneelhemel afdalende bakken giet duizenden liters kleipap over het podium uit. De Almeriaanse misbaksels rollen er net zo lang in rond tot ze op kleipoppen lijken. Het is een verwijzing naar een variant van de mythe die Prometheus tot God de Vader verheft, tot schepper van de mensheid. Het is ook een bitter commentaar, want de stompzinnig-zelfgenoegzame mens die Van den Bosch opvoert heeft van zijn creatie weinig creatiefs gemaakt. Dat hij het vuur niet brandend houdt kan hem niks verdommen. Dat hij steeds dieper de klei in zakt, ach, dat lijkt hij niet eens te merken.

Ko van den Bosch blonk ooit, behalve met poëtische taal, ook uit met fantastische beelden. Het beeld van de kleiregen is ontegenzeggelijk sterk. Maar andere beelden stellen een beetje teleur. Zoals dat van de adelaar. In de mythe wordt Prometheus als straf voor het trotseren van de goden aan een rots vastgeketend. Elke dag pikt een adelaar zijn lever uit en elke nacht groeit die weer aan. Omdat de roofvogel zich met Prometheus’ bloed voedt, is de kolossale adelaar van Ko van den Bosch rood. Maar deze neonconstructie, hoe imposant ook, haalt het niet bij de visuele hoogstandjes van Alex d’Electrique.

Die waren punkerig, schots en scheef, het tegendeel van gelikt. Van den Bosch bedacht ze allemaal zelf en voerde ze ook meestal zelf uit, met weinig middelen. Nu, bij het Noord Nederlands Toneel, beschikt hij ineens over een leger aan professionele helpers. Over de decorontwerper André Joosten bijvoorbeeld, die uit het traditionele theater komt. Dat is aan de adelaar te zien. Hij heeft in al zijn pracht en praal iets glads, iets braafs, iets saais.

En zo doet zich een merkwaardige paradox voor. Van den Bosch verzet zich wel tegen onze maatschappij, maar met zijn beeldtaal rebelleert hij amper nog tegen het conventionele theater. Hij is geen punker meer maar, net als Prometheus, een lichtelijk vermoeide rocker. Door de bleke lyriek en de maar voor een deel verfrissende visuele effecten is Prometheus niet de krachtige Sturm-und-Drang-voorstelling geworden die ze had kunnen zijn.