Op papier ziet het er overzichtelijk en meeslepend uit. De aan dope en foute mannen verslaafde prostituee Bess vindt haar ware liefde in de kreupele bedelaar Porgy, maar valt terug in haar oude gewoontes en verlaat hem voor haar dealer. Wie zou geen traantje plengen voor de naïeve goedzak die tegen beter weten in blijft hopen haar terug te winnen? Geroerd zingen we de evergreens Summertime en Oh, I got plenty o’ nuttin’ mee die als leidmotieven door deze opera van George Gershwin zijn geweven. Maar na ruim drieënhalf uur instrumentaal en vocaal geweld hang je als publiek volkomen uitgeput in de touwen.

Het eerste dat opvalt aan deze coproductie van De Nationale Opera en English National Opera is de overdadige, quasi-realistische setting. We zien een enorm staketsel van houten huisjes, met elkaar verbonden via gammele trappenhuizen. De zwarte sloebers van Catfish Row zijn gestoken in afgedragen broeken en hemden, de vrouwen dragen schorten over hun vervaalde jurken. Een schril contrast met deze armoedige achtergrond vormen Bess in haar glamoureuze jurk en dealer Sportin’ Life in driedelig pak met hoed. – Net als in de echte wereld stralen juist de personen aan de zelfkant van het leven rijkdom en voorspoed uit.

De onderlinge verbondenheid is groot, maar de sfeer is verstikkend: iedereen houdt iedereen in de gaten. Toch kan dit niet voorkomen dat de mannen met elkaar op de vuist gaan terwijl ze hun laatste centen vergokken. Zo steekt de patserige Crown – geliefde en pooier van Bess – de katoenplukker Robbins (Chaz’men Williams-Ali) dood met diens eigen katoenhaak. Het orkest onderstreept de dodelijke stoten met beukend koper en dito slagwerk. Dit herhaalt zich tegen het einde van de opera als Porgy wraak neemt en Crown om zeep helpt.

Het libretto van Ira Gershwin en Edwin DuBose Heyward (gebaseerd op diens boek Porgy uit 1925) is wat eendimensionaal. Het schildert vooral het zware leven van een arme, zwarte dorpsgemeenschap die gebukt gaat onder het vigerende racisme. De romance tussen de gehandicapte maar goudeerlijke Porgy en de met haar verslavingen kampende Bess komt door de vele zijplots maar moeizaam tot leven. – Ondanks de fenomenale uitvoering van bas-bariton Eric Owens en sopraan Adina Aaron, die terecht enkele open doekjes krijgen.

Als enige personage maakt Bess een persoonlijke ontwikkeling door, waarbij Aaron de innerlijke verscheurdheid van haar personage zeer invoelbaar weet te maken. Porgy blijft de naïeveling die tot slot weliswaar zijn rivaal Crown doodt, maar dat lijkt bijna buiten hemzelf om te gaan. Gevoelens van wroeging kent hij niet. Crown is van begin tot eind de arrogante nietsnut die met zijn mooie looks Bess keer op keer verleidt. – Een glansrol van de op het laatste nippertje ingevlogen Nmon Ford, die de zieke Mark S. Doss vervangt. Sportin’Life (al even overtuigend gezongen door Frederick Ballentine) hangt alleen maar de gladde coke-dealer uit.

Net zo eenduidig is de tegenstelling tussen de zwarte gemeenschap en hun witte onderdrukkers. Deze worden belichaamd door drie witte politieagenten die willekeurig mensen oppakken. – Als enigen hebben zij geen zingende, maar een sprekende rol. De Britse acteur Stephen Pallister dikt zijn optreden als bullebak extra aan met een overdreven knauwende zuidelijke tongval.

Wat bovendien opvalt, is de massaliteit van het geheel. Het podium wordt bevolkt door een schier oneindige menigte zingende en dansende mensen. Zij heffen hun handen theatraal ten hemel, bevriezen ritmisch in statische houdingen of zingen hun partijen frontaal richting zaal.

Ook de solisten acteren geregeld richting publiek waardoor van menselijke interactie amper sprake is. Hun gebaren zijn bovendien vaak zo aangedikt dat je meent beland te zijn in een voorstelling van een voormalig Oostbloktheater. Storend zijn de talloze wellustige heupbewegingen van de mannen, een nare stereotypering van de vermeend oversekste geaardheid van zwarten.

In Porgy and Bess wilde Gershwin ‘het drama en de romantiek van Carmen combineren met de schoonheid van Meistersinger’. Daar is hij maar zeer ten dele in geslaagd, want de muziek is al net zo overdonderend als het toneelbeeld. Gershwin illustreert het verhaal voortdurend met driftig slagwerk, opzwepend klaroengeschal en grootse koorpartijen. Door die aaneenschakeling van uitroeptekens dreig je te verdrinken in een fortissimo geluidsbad. Slechts op spaarzame momenten krijgen onze oren even rust. Zoals de prachtig kronkelende klarinetpartij wanneer Bess zich laat ‘scheiden’ van Crown, of de zacht aangehouden drone als het koor de tekst ‘Jesus is walking on the water’ zingt.

In dergelijke passages krijgt de opera heel even vleugels en horen we zelfs echo’s van Puccini, maar ze zijn te zeldzaam om je bij de les te houden. Jammer, want het Nederlands Philharmonisch Orkest en het gelegenheidskoor Porgy & Bess leveren onder leiding van  James Gaffigan topprestaties, net als de rest van de cast. Je kunt alleen maar diepe bewondering voelen voor het uithoudingsvermogen van musici en zangers. – Als bezoeker zou je de makers willen toeschreeuwen: ‘Less is more!’

Foto: Petrovsky & Ramone