In 1953 zat ik als dertienjarige jongen op dansles bij James Meijer fils in de Amsterdamse Apollolaan. Ik was niet zo’n goede stijldanser en trapte zonder het te willen ruw op de hiel van diens assistente Juffrouw Kras. James Meijer fils zelf sleurde mij bij mijn linkeroor de dansvloer af. Nooit in mijn levensdagen had ik verwacht dat diezelfde Juffrouw Kras het ooit tot personage in een opera zou brengen, met net zo’n jongen als ik in de hoofdrol: Polen in Plan Zuid van componiste Caroline Ansink en librettist Olaf Mulder.

Het was niet zo gepland, maar het kan ook niet volkomen toeval zijn. In nog geen twee weken zie ik op allerlei plekken vier kleinschalige operaproducties en bespreek ze juichend voor Theaterkrant.nl. Op drie er van – Anne en Zef in Amsterdam, De Poolse minnaar in Zwolle, Dido and Aeneas in Haarlem – is misschien hier en daar iets aan te merken, maar ik geef alle drie los van elkaar toch graag vier sterren. Nu heb ik de vierde, Polen in Plan Zuid, gezien, nota bene in de voor het zicht wat onhandige nieuwe liberale synagoge in Amsterdam, en ik weet niet eens wat ik er op zou kunnen aanmerken. Goed, ik geef toe dat ik wel extra ontroerd zal zijn omdat het min of meer om mijn eigen levensgeschiedenis gaat, al ben ik niet in Amsterdam-Zuid, maar in West opgegroeid en hoefde ik me niet zo hevig af te zetten tegen een benepen joods milieu. Maar dat alles voor mij zo herkenbaar is, maakt geloof ik toch niet zoveel uit. Deze productie met bescheiden pretenties heeft ook objectief gezien grote kwaliteiten.

In de eerste plaats: de muziek is prachtig. De jonge Hongaarse dirigent Peter Csuka dirigeert een piepklein ensemble met Lotte Beukman op cello, Peter van Os op accordeon, Michel Marang op klarinet en componiste Caroline Ansink op fluit. Haar muziek klinkt heel licht en melodieus, Frans georiënteerd en met af en toe een flinke Jiddische riedel er tussen in.

Het toneelbeeld is uiterst eenvoudig en effectief. In principe alleen een levensgrote zwart-wit foto van de Amsterdamse Rooseveltlaan na de oorlog, leeg en kaal, en uitlopend op nog meer leegte in de verte. Het libretto van Olaf Mulder, die ook de sobere regie deed, is gebaseerd op het bittere en al snel na het uitkomen vergeten boek van Daniël Vermeulen (een pseudoniem), Polen in Plan Zuid. Herinneringen van een joodse jongen in de Amsterdamse Rivierenbuurt (uitgeverij Blurb.com).

Daniël was als joodse jongen ondergedoken in Brabant en wordt na de oorlog plotseling in een mooie auto naar Amsterdam gebracht, waar een vreemde vrouw zegt dat zij zijn moeder is en allerlei mensen hem een joodse identiteit opdringen, met bijbehorende angsten: voor de niet-joden omdat ze gevaarlijk kunnen zijn en voor de joden omdat ze controleren of je niet tegen de geloofsregels zondigt. Zo voelt Daniël zich nooit ergens thuis: niet bij de joden en niet bij de niet-joden, niet in Nederland en niet in Israël, niet bij zijn moeder en niet bij vreemde meisjes.

Hij vindt zijn joodse omgeving benauwend en kleinzielig, maar heeft weinig begrip voor de trauma’s van zijn moeder. Hij schaamt zich voor haar Duitse accent. Dat zij bang is kan hij nog wel begrijpen, maar wat haar is overkomen houdt zij voor zich. Later krijgt hij in het studentencorps antisemitische opmerkingen te verduren, tot hij duidelijk maakt dat hij zelf joods is. Maar op de joodse school waar hij lesgeeft wordt hij weer uitgemaakt voor atheïst. In Israël is hij superkritisch, de Israëli’s vindt hij hard en discriminerend tegenover Palestijnen en Oriëntaalse joden. Dus ook daar vertrekt hij weer snel. Zijn moeder sterft, maar zelfs het kaddisj bij haar begrafenis verzuipt in zijn ogen in een vloed van krokodillentranen. Toch komt er dan ruimte voor een meisje: om zich aan vast te houden, al is de schim van zijn moeder nooit ver weg.

Zijn geschiedenis wordt in niet meer dan een uur verteld door bariton Hans de Vries die als volwassen Daniël terugkijkt en die ook de kleine jongen overtuigend speelt en zingt. Altmezzo Myra Kroese zet een in al haar zwakte sterke moeder neer, die ook in andere gedaantes optreedt (zoals de pleegmoeder en die verschrikkelijke Juffrouw Kras). Haar zoon mag zijn moeder haten, mij ontroerde zij als ze hem in haar wanhoop hard probeert aan te pakken. Julia Bronkhorst, sopraan, zet een aantal jonge meisjes neer, ook het meisje met wie Daniël uiteindelijk een gedicht van Rutger Kopland zingt: ‘Gelukkig kwam er iemand naast mij / zitten, om precies te zijn jij’. Zij is het die ook de mooie moraal verwoordt: ‘Onze zin, onze enige zinvolle zin van het leven is: zin in leven!’

We weten niet wat er met de echte Daniël Vermeulen is gebeurd, het is een pseudoniem, we weten niet eens wie hij is en het lijkt er op dat hij niet meer leeft. Maar zijn levensverhaal heeft de inspiratie gegeven voor een beeldschone kleine opera, die gemakkelijk kan reizen en voorlopig op vreemde plekken staat als het Amsterdamse Stadsarchief, de Oosterkerk in Zwolle en het Vakbondsmuseum in Amsterdam.

Bijzonder, zo’n klein stuk muziektheater, waarvan je op de centimeter en de minuut nauwkeurig kan zeggen waar en wanneer het speelt en dat toch ook een betekenis heeft die daar ver bovenuit gaat. Je zou achteraf meer begrip kunnen krijgen voor de mensen om je heen en anders aankijken tegen alle problemen die je hebt ondervonden. Denk maar eens hoe interessant ze zullen zijn als Caroline Ansink er zulke mooie muziek bij schrijft.

Foto: Michel Marang