Het is een orkaan, deze zoete oorlog van het lachen. En: heet die malle met dat witte gezicht nou Gogo of Coco? Hoe dan ook, de eerste clown wil altijd iets van de tweede en de derde clown levert het uiteindelijk af. Daar komt hun werk in de kern op neer.

Tegen de boude bewering dat tussen de teloorgang van de Romeinse tragedie (derde eeuw), de opkomst van het kerkdrama (twaalfde eeuw) en de eerste gedrukte teksten van riddertoneel (veertiende eeuw) eeuwenlang geen toneel van enige betekenis is gemaakt, wordt altijd één theaterfiguur in stelling gebracht: de zot of de nar of de potsenmaker, kortom: de clown. Er is immers altijd gespeeld, zeker door de onaangepasten, de halve gare ‘spelemannen’.

Shakespeares manier van schrijven veranderde niet uitsluitend doordat hij Montaigne en Macchiavelli las, maar vooral omdat hij andere clowns in zijn ensemble kreeg – hij wisselde bij wijze van spreken rond 1600 André van Duyn in voor Freek de Jonge. Molière liep zich in de Franse provincie met de clowneske knecht Sganarelle warm voor muzikale tragikomedies als De Burgeredelman in zijn Parijse jaren. En Bertolt Brecht leerde de grondbeginselen van het toneelwerk van de Münchner bierkelderclown Karl Valentin, bijgenaamd de Beierse Chaplin.

Matthias de Koning begint in de vruchtbare herfstjaren van zijn rijke toneelspelersloopbaan trouwens steeds meer op Karl Valentin te lijken. Zoals Barre Land-acteur Vincent van den Berg wel een kruising lijkt tussen de hoogtevreeskampioen Harry Langdon en de comedy-caper-sadist Mack Sennet. Jorn Heidenrijk heeft weer veel weg van Stan Laurel die als witte August in een Beckett-stuk is verdwaald en die derhalve steeds beter en steeds fataler leert falen. Samen met hun onvermoeibaar met props opdravende toneelmeester Czeslaw de Wijs, die tovert met licht, die gordijnen doet stijgen en vallen, die eierstruif opruimt door complete vloeren te laten verdwijnen, die aan tapijten en trekkenwanden sjort en ondertussen alles overziet, spelen ze gevieren Pointless international, binnenkort ook uitgenodigd om in India te komen optreden en mede daarom geheel uitgevoerd in krakkemikkig Engels met een vleugje ijzererts-Duits.

Niet dat het iets uitmaakt. Want hun werkelijke taal is die van het struikelend, de hoogtes zowel als de aanstormende gordijnen consequent verkeerd inschattende lichaam, vol van wat de Britten met veel understatement ‘laughing matters’ noemen. Op de beste avonden gaat het dak van hun zottenzolder en staat de kleine zaal die hun thuisbasis is (Frascati 3) in lichterlaaie. En op de momenten dat wij van het lachen tot onze enkels in ons eigen lendewater waden, nemen zij op tijd gas terug. Voor ‘Nothing comes of nothing’ of voor ‘Gegen Verführung’ of voor andere tussen clowns verdwaalde dichtregels van literaire zotten. Dan wel voor een losjes bij elkaar gegoochelde kop ‘magic coffee’. Voor twee euro, dat wel. Want er moet brood op de misgeslagen plank. Hun repertoire is onuitputtelijk.

Gaat dat zien! En zegt het voort!

Foto: Bert Nienhuis

[sterren toegekend door de redactie]