In Platina toont Abke Haring opnieuw – en voor het laatst bij Toneelhuis – wat voor unieke maker ze is. De voorstelling is een ruwe brok lillende pijn, van een bijna ondraaglijke intensiteit. 

Abke Haring is ouder geworden – mag ik dat zeggen over een vrouw? Het is bedoeld als compliment, want het maakt haar nog mooier: de jeugdige branie die altijd al sprak uit de verfijnde gelaatstrekken heeft in Platina plaats gemaakt voor een wat droeve kwetsbaarheid. Iets soortgelijks is aan de hand met de tekst: waren haar toneelteksten altijd al wars van woorden en had elk woord in voorstellingen als Flou (2011) of Trainer (2013) dan nog eens de dodelijke doelgerichtheid van een mes, dan is Haring in Platina expliciet, emotioneel soms – ze geeft zich over, in dit ‘laatste gesprek’, in deze voorstelling over het afscheid van twee mensen, gemaakt in het theaterhuis waarvan ze zelf na vijftien jaar node afscheid neemt.

De situatie is in twee zinnen geschetst. Hij (Koen van Kaam) en zij (Haring) zitten aan een tafel met twee stoelen, hun gezichten naar het publiek gekeerd. Tussen hen in: een massief zwijgen, enkel doorbroken door wat banaliteiten: ‘Lekkere kroepoek’. Hij gaat sterven – ze nemen afscheid, maar is er eigenlijk nog wel iets om afscheid van te nemen? Hun lichamen geven het antwoord. Hij, gedrongen en onverzettelijk, kijkt stug weg. Zij, rank en zenuwachtig, beweegt de lippen om te spreken, maar dat lukt niet.

Alles aan hem is gesloten als graniet, alles aan haar zoekt contact. Ze staat op en gaat wat schutterig naast hem staan. Haar schouders wijzen naar beneden, alsof de zwaartekracht aan haar trekt. Ze probeert nog steeds te spreken. Steeds onrustiger wordt dat lichaam, alsof er mieren onder de huid zitten, alsof de lichaamsdelen aan haar controle ontsnappen. Soms lijken haar handen op zijn schouders te willen rusten, maar ze doen het niet.

Waarover spreken mensen die niets meer kunnen of willen zeggen? Over eten, als laatste freudiaanse lijntje naar het leven, of over dingen die verloren en gevonden zijn, of ze doen woordspelletjes, een krachteloos ritueel dat een nabijheid moet suggereren die er allang niet meer is. Maar zij houdt het niet meer, het onbehagen breekt door in heel haar lijf, hoe monddood hij haar ook tracht te maken.

De gedempte soundscape van Jimi Zoet zwelt aan en steeds onhoudbaarder gutsen ze eruit, woordengulpen vol liefde en pijn, een liefdesverklaring – schreef Haring ooit eerder een liefdesverklaring?! ‘Ik ben vreemd zonder jou, zonder bodem.’ Hij tracht het-haar-alles te blokkeren door manisch op te staan en weer te gaan zitten, als een losgeslagen stuk speelgoed, maar dan breekt ook hij in een lange schreeuw: een dierlijke jammerkreet vol spuug en kwijl die haar de mond snoert – ze kan enkel toekijken, met ogen groot van afschuw.

Misschien klinkt het alsof de scène pathetisch is maar ze is minimaal, zoals alles in deze productie loepzuiver is: het machinale gedreun van wat in mijn gedachten de spinmolen is van de schikgodin Klotho, die de levensdraden spint; de zijdelings oplichtende spot die van Haring en Van Kaam figuren maakt uit een schilderij van Vermeer, opdoemend uit het duister en er ook weer in verdwijnend; de subtiele en sublieme choreografie van de lichamen. En dan die tekst, eerlijker dan ooit tevoren, zeker in de liefdesverklaring waarmee Van Kaam in een tweede deel die van Haring spiegelt: ‘Blijf je?’ Ongezocht, ongekunsteld, onpoëtisch. Gewoon, van stervende tot sterveling: ‘Blijf je?’ Wanneer het voorbij is rest er enkel spijt. En de spinmolen, die onverstoorbaar doordreunt.

Wat een klasbak, deze Abke Haring. Onbegrijpelijk dat Toneelhuis haar laat gaan. Maar Haring vindt ongetwijfeld een nieuw pad – ze lijkt me zo onverwoestbaar als het edelmetaal zelf.

Foto: Kurt van der Elst