Ragfijn en ijl zingen, tot slot geen woorden meer hebben maar slechts gefluisterde klanken: dat is wat Nynke Laverman doet in de muziektheatervoorstelling Plant, die begeleid wordt door componist en geluidskunstenaar Sytze Pruiksma. Die zang op de rand van stilte, af en toe onderbroken door een korte monoloog gericht tot de zaal, heeft alles te maken met het groter dan grote onderwerp dat Laverman en Pruiksma verbeelden: de klimaatcrisis, de teloorgang van de aarde, de verwoesting van de natuur.

Nynke Laverman erkent haar machteloosheid, als ze hardop vraagt: ‘Wat is er nog te vertellen? Wat is er nog voor woedende protesten te verzinnen? Alles wordt gronding onderzocht, nog eens onderzocht, en dan wordt het weggepoetst.’ Idealisme stuit op onmacht, hoop botst op angst, al het levende dreigt te verstenen.

Aan het begin van Plant sieren smalle, witgazen stroken het toneelbeeld. Laverman, gekleed stralend en breekbaar wit, houdt zich in het openingslied ‘Tree Tree’ verscholen tussen de doeken, alsof ze slechts schoorvoetend het podium wil betreden. Videokunstenaar Douwe Dijkstra projecteert op de doeken apocalyptische beelden van door de lucht zwevende auto’s, betonnen galerijflats met verstikkend benauwende kamers, houthakkers die in het tropisch regenwoud met enorme kettingzagen de woudreuzen vellen. Maar ook, ter afwisseling, de schoonheid van de groen bloei van planten.

Want daarover gaat Plant op de allereerste plaats: de kwetsbaarheid van de flora en het verlangen van Laverman de wereld te bekijken vanuit de optiek van een boom, een plant, zoals ze in ‘Tree Tree’ ook zingt: ‘Tree tree / You are a mystery / To me tree / How can you be / Both rooted and free.’ Dat is een mooi paradoxaal beeld: tegelijkertijd geworteld en vrij zijn. Dat is het mysterie van een boom. Laverman zingt het prachtig in de hoge tot hoogste registers, zelden in de lagere tonen. Pruiksma gaat op het podium heen en weer tussen verschillende slag- en snaarinstrumenten waarop hij speelt terwijl tegelijk ook een band draait met gecomponeerde muziek. Zijn composities bewegen zich juist tegengesteld aan Lavermans songs: terwijl zij ons meeneemt naar een steeds ongrijpbaarder muzikaal universum, breekt Pruiksma juist los met aan het slot pulserende, indrukwekkende akkoorden. Hier klinkt zijn gehele instrumentarium in volle gloed en kracht.

De voorstelling is als een langgerekt, associatief filmshot, hallucinerend en huiveringwekkend. Laverman zingt zowel in het Fries als het Engels. De vertaling wordt op de doeken geprojecteerd, zoals van bijvoorbeeld het poëtische ‘Dûnsje yn ‘e mist’ (‘Dansen in de mist’) over geliefden die tastend dansen omhuld door nevels. Lichtontwerper Patrick Kramer bespeelt schitterend het toneelbeeld van Ascon de Nijs. Danseres Dunja Jocic zien we als een schim zweven tussen de doeken door, totdat haar dansende gestalte helemaal aan het slot, als een minuscuul beeld, geprojecteerd wordt op de buik van Laverman. Dat is óók een hoopgevend detail.

Aangrijpend hoogtepunt is het lied ‘Cassandra’, over de vrouw naar wie nooit werd geluisterd, dochter van Priamus, Koning van Troje, en koningin Hecuba.  Cassandra is de zieneres die de ondergang van Troje voorspelde, maar al haar woorden werden in de wind geslagen. Laverman benadrukt in dit lied haar identificatie met Cassandra, omdat ‘wij’, de verantwoordelijken in de wereld van nu, ‘de rug naar haar toekeren en haar woorden weglachen’.

In de regie van Terpstra is Plant een onheilspellende, gedragen voorstelling, duister en heftig. Dat laatste uit zich in de enige dramatische handeling, waarin zowel Laverman als Pruiksma de banieren een voor een losscheuren en naar beneden laten zweven. Tot slot is het toneelbeeld kaal en leeg. Een van de inspiratiebronnen voor Laverman is haar verblijf van een maand in Mongolië, waaraan ze haar concerttour en album Nomade (2009) wijdde. De echo’s van dit verblijf, toen ze besloot zich te concentreren op wederzijds respect voor mens en natuur, keren terug in Plant, al is het maar in het citaat van een ‘wijze man’ die haar vertelde dat ‘een steen drie maanden van slag is als je hem verplaatst’.

Terug naar de muziek en de songs, ook verkrijgbaar op het gelijknamige album van het label Fama: Plant is niet zomaar een liedjesprogramma, het is een bekentenis in liedvorm, in beeld, muziek en taal over de nabije toekomst, zoals in ‘Betonblom’ over het leven tussen steen en in ‘Stoarm’, waarin toch hoop klinkt: ‘Hoop / Haw ik / Hoop / Ik wol dreame / Fan alles los.’ Hoop – daartoe dient kunst om ons te behoeden voor de ondergang; hoop op aandacht voor de natuur.

Foto: René den Engelsman