In zijn inleiding tot de première benoemde choreograaf Amos Ben-Tal het zelf al: Part is met opzet een abstracte dansvoorstelling geworden. Er is geen narratief, en we hoeven niet te zoeken naar een programma: we kunnen ons instellen op een avond pure dans.

In het dagelijks spraakgebruik lijkt het algemeen aangenomen te worden dat ‘abstractie’ en ‘emotie’ elkaar in de weg zitten: aan abstractie zitten begrippen vast als analyse en ratio, die in artistieke context als suspecte kwalificaties lijken te worden beschouwd. Nochtans zijn abstracte meesterwerken in de regel ontstaan vanuit puur en diep doorvoeld spiritueel engagement: denk naast de visuele composities van Mondriaan of Kandinsky aan de composities van Perotinus, Bach, Schönberg, Cage en niet te vergeten aan de late strijkkwartetten van Beethoven, wiens strijkkwartet Opus 132 het uitgangspunt is voor deze choreografie. Beethovens compositie is door Salvador Breed onderworpen aan elektronische complexe (ruimtelijke) manipulaties, wat leidde tot een nieuwe compositie die live wordt uitgevoerd door het Ragazze Quartet.

Het publiek wordt via de zaal naar het toneel geleid, waar het rondom de lege toneelvloer aan alle vier de kanten kan plaatsnemen. Eén voor één doven de lichten en geheimzinnige geluiden uit onzichtbare bronnen weerklinken vanuit wisselende en onvoorspelbare richtingen: het doet denken aan een nachtelijke wandeling door een onbekende jungle. Ook voetstappen vormen onderdeel van de geluiden, en gaandeweg ontdekt het licht de zes dansers en de vier instrumentalisten, die samen een speels en aangenaam esthetisch dansidioom creëren.

De muzikale frasen vallen samen met de gedanste frasen en paradoxaal genoeg levert dat een sensatie van vrijheid op. Het dansen zelf verwordt tot musiceren, de lichamen van de dansers worden instrument en bespeler ineen en hun torso’s ontlokken smeltende glissandi, hun handen parelende trillers, hun armen staccato intervallen en hun benen verplaatsen zich in vloeiende melodieën. Alle bewegingen zijn speels, fantasievol en nauwkeurig gepaard aan de muzikale frasen die slechts zelden hun historische bron hoorbaar maken. De vier ragazze gaan geheel op in het ruimtelijke spel. Zeker tegen het eind vormen dansers, musici en instrumenten complete performatieve eenheden.

Het overkoepelende thema is de vraag of het uit elkaar halen van een geheel (Beethovens strijkkwartet) ook een creatieve in plaats van een louter destructieve daad kan worden. De opbouw van de choreografie leidt naar een bloedmooi dubbelkwartet, waar de muziek naadloos overvloeit in dans, terwijl de dans zich als muziek manifesteert. Dit wordt later gevolgd door een van de muzikale hoogtepunten: een fris gefraseerd en buitengewoon fantasievol gespeeld tweede deel (allegro ma non tanto) van Opus 132 (in feite een soort tempo di minuetto). En ook al verwijst het muziekstuk impliciet naar een dansvorm, de vier strijkers staan ruggelings naar elkaar gewend met hun gezicht naar de zaal te spelen terwijl de dansers in geen velden of wegen te bekennen zijn.

Iets later volgt dan de gelijkmaker: terwijl de strijkers onzichtbaar zijn, voeren twee danseressen een duet uit in volmaakte stilte. In het duet zijn zeer in het oog springende langgerekte pauzes in de dansen opgenomen, die dadelijk herkenbaar zijn als de onmisbare hoekstenen van elke muzikale compositie. En waar eerder door de strijkers de dans werd opgeroepen, wordt nu door de dansers de muziek opgeroepen.

Na deze hoogtepunten leek op de première de voorstelling wat aan het zwerven te gaan en wat van zijn innerlijke consistentie kwijt te raken. Misschien dat de makers met opzet het hanteren van een keurige sonate-opbouw wilden vermijden bij het opnieuw construeren van de verschillende onderdelen. Maar nooit verliezen de performers hun speelse plezier: nadat je met je blokkendoos of berg zand een gebouw of beeld hebt geconstrueerd, komt het onvermijdelijke moment dat je alles weer uit elkaar moet halen, om vervolgens een nieuw gebouw of beeld te construeren. En dat uit elkaar halen is net zo goed onderdeel van het speelse plezier als het construeren ervan. Het plezier dat spreekt uit Mondriaans Broadway Boogie Woogie naast de zoektocht die zichtbaar is in zijn onvoltooide Victory Boogie Woogie, vinden hier een pendant op het toneel.

Foto: Nichon Glerum