Het zal weinigen zijn ontgaan: stadstuinieren (urban farming) is booming. Overal in steden worden buurtplantsoentjes, daktuinen en braakliggende terreinen omgetoverd in weelderige moestuinen. Theatergroepen De Warme Winkel en Dood Paard haken hierop in en scheppen in hun voorstelling Paradijs hun eigen indoor moestuin. In het gebouw van het voormalige Theaterinstituut (sic!) kweken ze in oude archiefbakken komkommers, tomaten en wat dies meer zij.

Het is alsof je een kwekerij binnenloopt. Waar vroeger de voor veel theatermakers en -theoretici zo belangrijke theaterbibliotheek was, kiemt nu de spinazie en de sla. Stamslabonen kruipen langs staken omhoog en de aardappelplanten welen tierig. Of er ook daadwerkelijk aardappels aan zullen komen is echter de vraag, de spelers plantten gewone keukenaardappels in plaats van pootaardappels. Lekker groen zijn de planten in elk geval wel.

Kuno Bakker en Manja Topper (Dood Paard), Jeroen De Man en Vincent Rietveld (De Warme Winkel) koesteren weliswaar warme gevoelens voor hun plantjes, groene vingers hebben ze (nog) niet echt. Rietveld verbaast zich over onvruchtbaar radijsjeszaad en het vlas dat zo snel en hoog had moeten groeien is in twee maanden niet verder gekomen dan een enkel sprietje. Dat mag de pret niet drukken: er is voldoende moois in de natuur om je over te verbazen. De spelers wisselen weetjes over bijzondere eigenschappen van planten en dieren (zwart-witte luchtstroompjes koelen de huid van de zebra, een techniek die nu ook op gebouwen wordt toegepast) af met hun eigen kleine verbazing over hun rupsjes en oesterzwammen.

Paradijs is een associatieve voorstelling; de spelers rapen allerlei onderwerpen bijeen die een verbinding hebben met stadstuinieren. Inhoudelijk interessant wordt het als ze in de huid kruipen van preppers, mensen die zich voorbereiden op een grote wereldramp. ‘Failing to prepare is preparing to fail,’ roept Rietveld met een plat accent. Topper bezweert ons dat een setje bandenplak in de toekomst goud waard zal zijn en samen trainen ze om zich te verdedigen tegen plunderaars want als er zo’n catastrofe komt, kun je niemand meer vertrouwen. Die onmacht en angst voor een grote onafwendbare dreiging waartegen je niets kunt doen behalve je eigen hachje redden, raakt en is ook politiek akelig herkenbaar. Je zou het zelfs kunnen zien als een interessante keerzijde van de sterke gemeenschapszin die bij urban farming hoort.

Hadden de makers dit thema nou maar verder uitgewerkt. Na deze scène kabbelt de voorstelling veel te lang voort met interessante weetjes, een speech over klimaatverandering, en een paar citaten uit Le petit prince. De catastrofe lijkt te naderen want een voor een vallen de lampen uit en worden de spelers steeds zenuwachtiger. Toch voelt het allemaal een beetje aan als los zand, waardoor de climax onverwacht komt en niet verbonden lijkt met het voorafgaande.

Het innemende spel van de vier spelers maakt gelukkig heel veel goed. Maar als voorstelling stelt Paradijs toch teleur: de potentieel interessante thematiek is niet erg diepgaand onderzocht en in een onvoldoende dwingende vorm gegoten om echt te boeien.

Foto: Sanne Peper