Léon Ali Çifteci wacht ons op. De acteur van Turkse afkomst, helemaal in het wit gekleed met een saz (een langhalsluit) in zijn handen, start een een lied, en stopt. Hij gaat ons het verhaal over zijn vader vertellen. Een afscheidsverhaal. 

Ali’s verhaal begint met horten en stoten. Hij is in het ziekenhuis, zoekt de kamer waar zijn vader ligt. Dan schakelt hij naar zijn kinderjaren in Turkije, heeft het over zichzelf als man. En over zijn vader. Lichtstrepen kaderen de ziekenhuiskamerdeur. Hij wil het afscheid uitstellen, twijfelt, is verward, praat tegen de deur, om dan na een lied over zijn herinneringen te vertellen. Hij kreeg als kind van zijn moeder te horen hoe zijn vader, als gevierd slager in zijn Turks dorp, haar het hof maakte.

Zijn vader wilde weg naar Europa. Op de dag dat Ali zijn voorhuid verliest, verliest hij ook zijn vader die de uitnodiging om gastarbeider te worden in Nederland met enthousiasme had ontvangen. Vader komt terecht in Roermond, vrouw en kind blijven achter. Als Ali negen jaar is, is er de zogenoemde ‘gezinshereniging’. Dat is voor Nederland economisch voordelig. In zijn vertelling geeft Ali Çifteci terzijde ook enkele sneren naar het Nederlandse gastarbeidersbeleid van toen, jaren ’70, en het migrantenbeleid later.

De tekst is geschreven door Abdelkader Benali. Hij baseerde zich op de gesprekken die hij voerde met de acteur. Het is een tekst met veel metaforen, de ene keer poëtisch, de andere keer direct en fel. Er zijn constant sprongen in de tijd. Het gaat over zijn heimwee naar de kinderjaren in Turkije, dan weer staat hij aan het sterfbed van zijn vader en denkt aan diens groeiende drankzucht. Hij denkt aan zijn moeder in Turkije, op latere leeftijd, dan weer weidt hij uit over het culturele en politieke klimaat in Limburg.

Het is de verwarring die in Ali’s hoofd speelt. Hij bewondert zijn vader, maar verafschuwt hem ook. De adolescent Ali gaat naar Amsterdam toneel studeren, ervaart daar de discriminatie als ‘boerke uit Limburg’ met de zangerige taal, en als vreemdeling die alleen rollen kan spelen van de criminele of zielige allochtoon. Ali worstelt met zichzelf, met zijn vader. Lijkt hij op zijn vader of niet? Als troubadour vindt hij troost in zijn muziek op de saz. Léon Ali Çifteci vertelt het gelaten, twijfelt, stelt het publiek vragen, verlangt bevestiging.

Ali’s ambigue houding tegenover zijn vader, tegenover zichzelf, zit niet alleen in de tekst, maar ook in het spel en de enscenering. In een sobere regie van Sander van Egmond (die dit jaar aan de Toneelacademie van Maastricht afstudeert) en onder de vleugels van Toneelgroep Maastricht wisselen de weemoedige (liefdes)liederen af met de worstelingen in de relatie vader-zoon. Er zijn fijne en slechte herinneringen, er is boosheid, er is liefde, er is twijfel, vooral ontreddering. Het is geen lofzang op zijn vader geworden. Misschien is vaders dood wel een bevrijding: de zwarte box van het theater kunnen verlaten, de gordijnen kunnen openen, frisse lucht van buiten kunnen inademen.

Foto: les Kaczmarek