De Covid-periode is niet alleen een bloeitijd voor de farmaceutische industrie: ook zij die zich beroepsmatig bezighouden met proxemics beleven gouden tijden. De bestudering van de ruimte die mensen onderling en ten opzichte van objecten hanteren levert tijdens de pandemie belangrijk studiemateriaal voor non-verbale communicatiedeskundigen. Choreografen zijn eigenlijk per definitie experts in proxemics. Het mag dus geen wonder heten dat Isabelle Beernaert op dit terrein materiaal te over heeft gevonden.

Haar voorstelling begint met vijf van de zes dansers, die zich individueel voortbewegen zonder onderling contact te maken. Het beeld dat opgeroepen wordt, is dat van een straatbeeld in een stadscentrum. De dansers houden aanvankelijk bewust afstand van elkaar, zoals we ons herinneren van het begin van de lockdowns, maar gaandeweg ontstaan er interacties en komt de focus op de centrale rol (Dimitra Kolokouri), die er niet in slaagt door te dringen tot de anderen.

Een heftig duet met een mannelijke partner drukt aan de ene kant het verlangen naar samensmelting uit, maar toont aan de andere kant ook de gewelddadige kant van hun relatie. Haar crisis mondt uit in een expressieve solo, eindigend in een poging tot een wanhoopsdaad waar een andere danseres haar van weerhoudt. Uiteindelijk slaagt ze erin uit de crisis te komen: op het hoogtepunt van de avond weerklinkt een gedicht van Khalil Gibran (in het Engels) waarin een ode gebracht wordt aan De Nederlaag.

Het slot is een en al lichtheid. Nadat haar eerdere partner een energieke solo vol spijt heeft getoond en na de creatie van een beeld waarbij ze opgesloten lijkt in isolement, wordt ze bevrijd en ontstaat er een rondedans waarbij alle dansers met elkaar een harmonieuze schakelketting vormen.

De muziek is een eclectisch mengsel, dat goed aansluit bij Beernaerts even eclectische achtergrond in dansstijlen en -technieken. Het decor is een wat non-descripte, abstracte combinatie van vier witte banken van lattenmateriaal tegen witte wanden, waartussen de dansers lopen, rennen, dansen. De banken worden regelmatig verplaatst en zijn te zien in een groot aantal opstellingen, variërend van glijbaan tot stapelbed.

Aan betekenis voegen ze weinig toe. Dit decor kan in elke willekeurige context gebruikt worden. Jammer is bovendien dat in Amstelveen over de hele breedte van het toneel massief licht de voeten van de dansers verbergt voor publiek dat wat dichter bij het toneel zit. De zichtlijnen zijn in Amstelveen op die plek sowieso al verre van ideaal, want de rijen stoelen verspringen niet genoeg in hoogte noch in breedte. Met een beetje pech is eenderde van de toneelopening permanent afgedekt door het achterhoofd van degene die in de rij voor je zit.

De kostumering biedt meer houvast dan het decor: de centrale rol (Kolokouri) gaat als enige gekleed in een groen kostuum. Annlydie Groenen en Sofie Konings dragen roze robes als tegenwicht. De twee dansers, Riccardo Sbrighi en Benjamin Herder, zijn in bedreigend zwarte kleding. Samuela Papotto komt zich later voegen bij de rest als een alter ego of misschien wel een engelbewaarder, zij gaat ook in het zwart gekleed. De dansers die de centrale rol omringen, zouden opgeroepen herinneringen kunnen zijn, of projecties, of lotgenoten. De choreografie volgt vooral haar proces in een reeks confrontaties waar aanraking en afstoting elkaar stelselmatig afwisselen.

Niet alle combinaties in deze avondvullende choreografie komen even overtuigend over en op gezette tijden doet de nogal dwingende muziekkeuze afbreuk aan de impact van de dans. We horen (al te) bekende hoogtepunten uit klassiek, naast vergelijkbaar populair repertoire. Soms lijken bepaalde onderdelen eerder illustraties bij een playlist en overschreeuwt de regelmatig overstuurde muziek de dans, waardoor de leidende gedachte van de choreografie wat verloren raakt. Maar dat mocht het publiek gelukkig niet deren, want dat reageerde met groot enthousiasme.

Foto: Kim Vos