Zes Brandenburgse Concerten, op de gelijknamige muziek van J.S. Bach, is een dansvoorstelling die zijn gelijke niet kent. Het is een synthese van heel het choreografische vernuft van Anne Teresa De Keersmaeker, maar tegelijk laat ze een nieuw bewegingsvocabularium openbloeien. Haar dansers schitteren daardoor als nooit tevoren. Zelfs na drie keer raakte ik niet uitgekeken op alles wat dit werk te bieden heeft.

De voorstelling opent simpel, maar groots, net zoals de muziek. Een groep van 16 dansers loopt achteraan het podium op, en stapt vanaf de eerste noten simultaan, op het ritme van de muziek, met een besliste pas naar voor. Samen met de muziek vertragen of versnellen de dansers, houden ze halt, draaien ze om hun as of stappen ze achteruit. Toch heeft dat niets militairs. De rij die ze vormen is niet strak recht. Elke danser vult de passen net iets anders, persoonlijk, in.

Naarmate het eerste allegro zich ontplooit, differentieert ook de groep zich in deelgroepen, maar wel altijd in samenklank met de anderen en met de muziek. De dansers zien er ook allemaal net even anders uit. Al zijn alle kostuums van An D’Huys zwart van kleur, geen twee ervan zijn gelijk. De dansers verschillen ook aanzienlijk in leeftijd: de jongste is hooguit 25, de oudste haast twee keer zo oud. Zo biedt de groep een verrassend divers beeld, waar je niet op uitgekeken raakt.

Nieuw is deze choreografische opzet niet: De Keersmaeker paste de methode van één noot, één stap, die ze ‘My walking is my dancing doopte’, al vaker toe. Maar de impact ervan met een groep van deze omvang en variatie in uitvoering is ongezien. Toen ik de voorstelling de eerste keer zag, dacht ik onwillekeurig aan het onvergetelijke affichebeeld van Bertolucci’s ‘Novecento’.

Wel nieuw is wat volgt. Bij het begin van het adagio, het tweede deel van het concerto maakt Sue Yeon Youn zich los uit de rij. Met de hulp van Cynthia Loemij trekt ze jasje en schoenen uit. Daarna glipt ze tussen de rij door om in de achtergrond op haar eentje te dansen. Ook Jason Respillieux komt los van de groep. Thomas van Tuycom en Carlos Garbin tillen hem even boven alles uit en brengen hem zo naar voor. Garbin voert ook Sue Yeon Youn zo letterlijk op.

In een paar minuten zetten Youn en Respillieux nu de bewegingstaal van het stuk neer. Die wijkt sterk af van wat je eerder bij Rosas zag. De twee dansers tekenen grote, in elkaar vervloeiende figuren uit in de ruimte, eerder dan dat ze discrete bewegingen aan elkaar rijgen zoals bij Rosas vaak het geval is. Ze reiken ver omhoog of zakken neer tot op de grond. Soms stokt de vloeiende lijn, en blijven de dansers voor even gevangen in een gespannen pose, om daarna weer grillig een nieuwe kant op te schieten. Het geeft de dans een wat onvoorspelbaar; zelfs acrobatisch karakter, zonder ostentatief te worden. Deze dansers zijn op een vanzelfsprekende manier briljant, zoals de muziek van Bach dat is. Ze streven geen effect na.

Daarna volgt weer een allegro waarin de hele groep samen optreedt. Nog steeds zijn stappen de basis van de dans, maar de figuur wordt nu complexer, met deelgroepen die zich losmaken uit het geheel en langs elkaar heen schuiven of elkaar als in een canon opvolgen. De sfeer wordt uitgelaten als Jason Respillieux, Mark Lorimer en Sandy Williams naar voor komen. Respillieux maakt zomaar een handenstand en huppelt samen met Franck Gyszinski wild rond, als uitgelaten veulens.

Deze groep krijgt even uitgelaten weerwerk van de vier vrouwen in het stuk. Maar hoe grillig-zot de bewegingen ook worden, het totaalbeeld blijft, als je goed kijkt en luistert, precies aansluiten op de muziek, die nu eens de ene, dan weer de andere groep instrumenten op de voorgrond laat komen. Op een vrije manier past De Keersmaeker zo terug een beproefd principe toe: één danser staat – min of meer – voor één instrument.

Nog is dit eerste, en langste concerto niet afgelopen. Een menuet, een polonaise en terug een menuet sluiten dit deel af. Ook dit slot zit vol verrassende beelden. Het eerste menuet wordt als dansvorm nadrukkelijk geëvoceerd door de plechtige pas de deux van Boštjan Antončič en Cynthia Loemij. Daarna pakt de groep zich weer samen als de houtblazers muzikaal even de overhand krijgen. Marie Goudot, Samantha Van Wissen en Cynthia Loemij pikken die muzikale draad zelfbewust op, als een kleine, trotse voorhoede van de groep.

Maar dan is het bij de polonaise aan de mannen om zich te manifesteren met een slingerende hinkstapsprong die ze quasi unisono, op één lijn uitvoeren, als een uitgelaten variant op de gedragen openingspassen. Het laatste menuet, aangekondigd door hoorngeschal, is het jubelende orgelpunt van dit eerste concert. Als de klank van de hoorns al aan een jachttafereel doet denken, dan versterkt Sandy Williams dat beeld door plots met een uitgelaten blaffende en kwispelstaartende hond het podium te betreden. De simpele openingspassen worden hier afgewisseld met vrolijk, opgewonden getrippel. Samantha Van Wissen kan het zelfs niet laten om heftig met haar achterwerk te wiebelen en met haar handen te wapperen, alsof ze de concurrentie wilde aangaan met het kwispelstaarten van de hond. Uiteindelijk sluit de hele groep weer de rangen.

Een andere choreograaf zou misschien denken dat het na dit spervuur van choreografische en dansante ideeën al welletjes is geweest, maar zo niet De Keersmaeker. Elk volgend concert werkt het choreografisch materiaal en het bewegingsvocabularium dat in het eerste deel aangebracht werd op een nieuwe manier uit. Doorgaans gebeurt dat in kleinere bezettingen, en krijgen telkens andere performers hun ‘moment de gloire’, vaak met een humoristische twist.

Het is een overrompelend feest voor oog en oor. Zelfs al zou je de structuur van de dans nog helemaal willen volgen, het wordt al snel van zo’n verbazende complexiteit dat je het gewoon opgeeft. Toch lijkt de choreografie of de dans nooit gezocht ingewikkeld. Het is gewoon veel, ontzettend veel. Alsof de choreografe al haar kunnen in één stuk wilde samenpakken, en tegelijk haar dansers, die drie generaties overbruggen, ruim baan wilde geven om daar hun ding aan toe te voegen.

Meer dan eens zie je echo’s van eerder werk. Het slotbeeld bijvoorbeeld, als de dansers op een kluitje samentroepen en dan plots als een wilde vlucht vogels een cirkel maken en het podium af hollen doet zowel denken aan Vortex Temporum als aan het slot van Rain. De scenografie van Jan Versweyveld alludeert trouwens sterk op zijn eerdere scenografie voor Rain. Koorden, versierd met zilverkleurige bollen, vormen een achterwand van steeds dichter op elkaar aansluitende lijnen. Maar of je dat ziet of weet is minder belangrijk dan het bijna extatische plezier dat overslaat bij al dit dansante vernuft.

Daarin lijkt de voorstelling treffend op de ‘Brandenburgse Concerten’ zelf. Het is een van de weinige muziekwerken die je ook na de honderdste beluistering nog blijven verrassen, doordat er maar geen einde lijkt te komen aan de vele manieren waarop Bach bekende vormen op onverwachte manieren naar zijn hand zet, zonder dat het ook maar even gezocht overkomt.

De live uitvoering door het B’Rock Orchestra onder leiding van Violiste Amandine Beyer is hier een extra troef. Hun historische interpretatie, op authentieke instrumenten, in een kleine bezetting van zo’n 20 muzikanten, heeft de kwetsbaarheid van een kamerensemble zonder dirigent. Ze lijkt in niets op de gespierde versie van dirigenten als Karl Richter of Claudio Abbado. Het klinkt soms al eens wat rommelig, maar daardoor ook levendig, echt en dichtbij. Als het leven zelf: onvoorspelbaar en grillig, met kwade momenten, maar toch ook een feest. Zorg dat je dit feest niet mist.

Coproductie Rosas met B’Rock Orchestra, Volksbühne Berlijn, De Munt Brussel, Opéra de Lille, Opéra national de Paris, Concertgebouw Brugge, Sadler’s Wells London, Les Théâtres de la ville de Luxembourg, Holland Festival. Foto: Anne Van Aerschot.