De zegswijze ‘out the box’ heeft een positieve connotatie. Je durft anders denken, je kleurt buiten de lijntjes, en dat wil je aanmoedigen. Maar een box kan rust, bescherming bieden, kan een plek zijn om de baby even veilig te parkeren. Een box kan een opslagplaats zijn, maar ook een binnenruimte voor jezelf, een thuishaven, of ook een kooi waarin je opgesloten zit. Een box beperkt de mogelijkheden, een box prikkelt de creativiteit. De ene mens wil in de box, de andere eruit. De blijde vrijheid is natuurlijk dat je er in en uit mag gaan, wanneer je zelf wilt.

In de prachtig gerenoveerde witte en blauwe kapel van een oud Clarissenklooster staat een levensgrote kooi, met lichtgroene spijlen. Een poortje kun je niet ontdekken. Op een meter van de kooi staan dubbele rijen witte stoelen opgesteld. We zitten met onze neus op de kooi. We verschuiven onze benen om een danseres (Myrthe Marchal) langs te laten gaan, ze kijkt ons aan, ze kijkt naar de kooi, ze tast sierlijk spijlen af.

De dansers (Bryan Atmopawiro en Alison Duarte) volgen een na een, ook zij onderzoeken met ogen en lijf de kooi, gaan aan tralies hangen, schommelen, alle drie dagen ze elkaar uit, verhinderen elkaar om over de hekken te klimmen. En dan is er plots de vierde danseres (Nathalie Schmidt). Ze ligt op de grond en met haar priemende ogen bekijkt ze het publiek, een meisje wendt verlegen haar ogen af, duikt bij haar papa op schoot.

De dansers tasten ook elkaar af, met hun ogen, met hun lijven, langzaam sierlijk, even is er een onverwachtse beweging, en dan wordt het weer langzaam stil. Als roofdieren wachten ze op het juiste moment om toe te slaan, de ander te snel af te zijn. Uiteindelijk lukt het ze alle vier om over het hek te klimmen. Ze stralen, laten zich door het publiek bewonderen en nemen poses aan. Ze sluipen, kronkelen, hangen aan de tralies, ondersteboven, op elkaar.

Daarna lijkt het alsof de achterdocht voor elkaar weer aanzwelt en ze willen uitbreken. Ze zoeken elkaars hulp, en stoten tegelijkertijd de ander al dan niet een tikkeltje agressief van zich af. Wie geraakt er het eerst uit? Kan het publiek helpen? De dansers reiken individuele toeschouwers de hand, met hun ogen smeden ze contact.

Zoals de dansante bewegingen van langzaam, sierlijk overgaan in wild en hoekig stampen, zo gaat de muziek van zachte, minimalistische pianoklanken over in opwindende percussie, om dan weer harmonieus melodieus weg te ebben. Opvallend in de choreografie van Jasper Džuki Jelen en Mojra Vogelnik Škerlj zijn de ogen van de dansers. Ze verleiden, glimlachen en prikkelen en geven zo een extra-dramatische kracht.

De ene keer zie je in de dansers vluchtelingen die wanhopig over een hek willen klimmen om een vermeende veilige plaats te bereiken, een andere keer zie je in de dansers jongeren die uit hun nest willen breken, de wijde wereld willen ontdekken. Dan weer zijn ze als sterren op zoek naar nieuwe plekken in het uitdijend heelal. Het zijn en blijven mensen die snakken naar een plekje, die willen ontsnappen, mensen die contact zoeken met elkaar, met het publiek, de kinderen, de volwassenen, en dat lukt heel organisch in deze intieme setting. Ontroerend, warm en krachtig.

Foto: William van der Voort