–Onverbiddelijk is Amor: keer op keer stuurt ze Orpheus het graf in waar zijn geliefde Eurydice ligt. Maar keer op keer en alsmaar sneller komt hij uit op hetzelfde desolate rotslandschap. Zonder Eurydice, wél met al even wanhopige evenbeelden. Niet eerder werd Glucks ‘dans van de furiën’ zo adembenemend mooi in beeld gebracht. Niet als angstaanjagende afdaling in de onderwereld, maar als tot totale wanhoop voerende rouw.

Het is de sleutelscène in een hartverscheurend mooie operaproductie, waarin regisseur Floris Visser niet alleen de kern van Glucks Orphée et Eurydice blootlegt, maar die ook van een indringende interpretatie voorziet zonder tekst of muziek ook maar een seconde geweld aan te doen. Bovendien weet hij samen met choreograaf Pim Veulings de in vele ensceneringen problematische balletten niet alleen te integreren in de handeling, maar daar een werkelijk essentieel onderdeel van te maken.

De klassieke Orpheus is dichter, componist, musicus en zanger – een operaster avant la lettre. Het is dan ook niet vreemd dat er meer dan zestig operaversies van de Orpheus-mythe bestaan. Ook over de eerste echt geslaagde opera bestaat weinig verschil van mening: L’Orfeo van Claudio Monteverdi, voor het eerst opgevoerd in Mantua in 1606. De mythe draait rond eeuwige thema’s kunst, dood en liefde, waarbij de nadruk vaak op de laatste ligt; Orpheus riskeert voor zijn gestorven geliefde zelfs zijn eigen leven. Maar tegen het goddelijk gebod in kijkt hij om naar Eurydice en verliest haar daarmee opnieuw. En daarna wordt de mythe nogal gruwelijk: Orpheus blijft treuren en de Mainaden, met wie hij zich ooit in de aan Dionysos gewijde orgieën had begeven, nemen wraak, scheuren hem woedend aan stukken, waarna zijn hoofd aanspoelt op het eiland Lesbos, waar het nog jaren orakelt.

Daarvan niets bij Gluck. Zijn opera eindigt met een happy end, waarin Amor en de kracht van de liefde bezongen worden en Orpheus met zijn Eurydice verenigd wordt, op aarde, niet in de hemel zoals bij Monteverdi. Orpheus’ beproevingen krijgen door Glucks einde iets van een initiatiedrama, maar Floris Visser focust niet op de mythe, niet op goden of furiën, maar op de mens. Op het onvermogen te accepteren dat je geliefde er niet meer is. Op dat moment van diepste rouw, waarbij het hele lichaam een open wond is en elk contact met de werkelijkheid als glijden over schuurpapier voelt.

Geïnspireerd door Kreta, de plaats waar de Orpheus-myhte is ontstaan, toont het decor van Dieuweke van Reij niets meer dan een hellende rots met zand. Tijdens de ouverture zien we het koor en het liefdevolle bruiloftsspel van Orpheus en Eurydice, maar hij is dan al geblinddoekt. Wanneer hij zijn ogen opent, is zij overleden en verandert het feestgezelschap in een rouwstoet, wordt het landschap kil en koud en duikt een graf op. Hoewel dat graf zich opent wanneer Orpheus in de onderwereld afdaalt, is daar geen ontkomen aan. Want na de maniakale ‘dans van de furien’ ontwaakt Orpheus onherroepelijk weer naast dat graf. In de ‘omkijkscène’ stapt Eurydice uiteindelijk uit het graf, maar pas nadat Orpheus haar wederom verloren heeft en zij definitief verdwijnt.

Een cruciale rol is in deze enscenering weggelegd voor Amor. Visser heeft haar heel behendig gespiegeld aan de Hoop uit Monteverdi’s bewerking. Orpheus hoopt uit liefde, maar tegen beter weten in. Als Hoop jaagt Amor hem keer op keer het graf in, maar als Liefde toont zij als een fata morgana aan het eind Orpheus opnieuw de bruiloft waarmee de opera begint – met dit cruciale verschil: zij trouwt nu met Eurydice. Liefde blijft, en daarmee ook hoop, maar terugkeer van de verdwenen geliefde is een illusie.

De mythe wordt zo door Visser teruggebracht tot een menselijk, al te menselijk drama. Het is schrijnend, het is rauw, het doet pijn. De verdubbelingseffecten in deze productie – ook het koor blijft, of het nu feestelijk, rouwend of furieus is, steeds hetzelfde – fungeren als een spiegel. Nee, we kijken niet naar een eeuwenoude opera, gebaseerd op een nog veel oudere mythe, we kijken naar het hier en nu, naar een gapend gat dat ons allemaal angst inboezemt.

De keuze voor de Franse versie, niet met een countertenor als Orpheus, maar met een tenor, past hierbij. Een tenor appelleert immers sneller aan universele gevoelens. En wat een tenor! De enorm hoge partij wordt prachtig en met veel nuances gezongen door Samuel Boden en hij krijgt heerlijk plagerig en compassievol tegenwicht van Hanna Herfurtner (Amor). De meeste indruk maakt echter Kristina Bitenc als Eurydice met een enorm bereik en een soepele stem.

Door de prachtige belichting van Alex Blok, wit, rood, blauw en weer wit, met fraaie schaduweffecten, krijgt elke scène een eigen karakter, daarbij geholpen door Het Symfonieorkest dat na een stroef begin meer en meer de nuances van Glucks partituur tot volle wasdom weet te brengen.

Dat de Orpheus-mythe veelvuldig ten tonele gevoerd wordt, is niet verrassend. Maar mede daardoor beklijven slechts weinig producties echt, zoals de enscenering van Erik Vos of La troupe d’ Orphée van Opera2Day. Floris Vissers enscenering hoort in dat rijtje en verdient een groot, ook internationaal, publiek.

Vorig kalenderjaar bracht de Nederlandse Reisopera vrijwel alleen ongebruikelijke producties: Purcells The Fairy Queen met de Veenfabriek, the musical thriller Sweeney Todd en de reality opera The News. Daarmee haalde het een heel nieuw publiek binnen. Dat nieuwe publiek trakteert de Reisopera dit kalenderjaar op verbluffende producties van het standaardrepertoire, want na De Parelvissers en nu Orphée et Eurydice volgt in september Puccini’s kaskraker Madama Butterfly. Met slimme programmering en spraakmakende producties toont de Nederlandse Reisopera dat de beste innovatie en marketing niet vanuit allerhande doldwaze ideeën komen, maar vanuit wat je in de theaters laat zien.

Foto: Marco Borggreve