Joseph Haydn zelf noemde zijn opera Orlando paladino uit 1782 een ‘dramma eroicomico’: een heldhaftig-grappig drama. Het was tijdens zijn leven zijn populairste opera, en het is inderdaad heel komisch, maar ook zeer verwarrend, met te veel personen die allemaal achter elkaar aan zitten om met elkaar te vechten of te vrijen. Door Opera Nijetrijne is er lijn in aangebracht.Een aantal personages is geschrapt en nu valt nadruk op de wezenlijke dilemma’s van twee vrouwen.

Opera Nijetrijne is een kleinschalige stichting waarmee uitvoerend producent Yvon Scheper elk jaar zonder enige subsidie een spectaculaire barokopera uitbrengt, in de open lucht, midden in het trilveenmoeras van natuurgebied de Rottige Meente in Zuid-Friesland. Ze moeten het doen met beperkte aantallen zangers en musici, met eenvoudige kostuums en decors, geen koor, maar wel veel enthousiaste vrijwilligers. Dat leidt heel vaak tot aanstekelijke voorstellingen en met Orlando de Razende schieten ze helemaal recht in de roos.

Muzikaal leider Vaughan Schlepp heeft Haydns muziek zeer knap bewerkt voor een klein ensemble van zes musici – vier blaasinstrumenten, een contrabas en een piano. Er is veel muziek geschrapt, maar ook onbekommerd toegevoegd. Na de pauze klinkt bijvoorbeeld het laatste, jachtige deel uit Haydns symfonie nr.73 als extra ouverture. De muziek klinkt prachtig, is heel levendig en komt in de buitenlucht voortreffelijk over.

Alice Zwolschen heeft het libretto van ene Nunzio Porta (naar Orlando Furioso van Ariosto) niet alleen vertaald, maar ook bewerkt, geactualiseerd, verkort, verhelderd en zij heeft er een betekenis aangegeven die het origineel ontbeert. Haydns opera over de dolende ridder Roeland is op zijn best sprankelend en enerverend, maar het is moeilijk alle personages en hun drijfveren uit elkaar te houden en ze anders te zien dan als komische karikaturen. Hier zijn het echte karakters geworden met wie je ondanks alle grappen kan meeleven.

Angelica is nu een jonkvrouw die niet kan kiezen tussen twee mannen: de zachtmoedige, maar ook wat lafhartige en saaie Medoro of de jaloerse woesteling en held Orlando van wiens krijgshaftige geraas zij intussen schoon genoeg heeft. Het is een behoorlijk essentiële keuze die zij moet maken, in de oorspronkelijke opera is dat veel minder helder. Twee andere vrouwelijke personages uit Haydns opera zijn hier samengevoegd: het jonge herderinnetje Eurilla en de machtige tovenares Alcina. Alcina is verliefd op Pasquale, de schildknaap van Orlando, zij verkleedt zich als de schuchtere Eurilla, om zijn liefde te winnen. Daarmee heeft ook Alcina een levensgroot dilemma: wil zij de wijze en daadkrachtige waternimf Alcina blijven of liever het onnozele landmeisje Eurilla worden?

Deze uitvoering van de opera begint al direct met een geweldige stunt. Als het publiek op de tribune zit, blijkt die op een enorm vlot te staan en over het water te kunnen bewegen langs de scènes: een natuurgebied, een hoge brug, het kasteel van Angelica en Medoro. Vormgeving en kostuums van Eva Jongen zijn eenvoudig, maar inventief. Nynke van den Bergh heeft in haar regie heel veel kleinere en grotere grapjes ingelast, maar vermeden dat het een dolle boel wordt. Toch bereikt zij soms spectaculaire effecten, bijvoorbeeld als een van de mannen het open veld in vlucht of weer terug wordt getoverd in een spuitende fontein (inclusief door de zon gratis geleverde regenboog). De kooi waarin de gek geworden Orlando wordt opgesloten, wordt ook uit het water getoverd. Hij zit er eenzaam en droevig in als de pauze ingaat, en dan hebben we ondanks alles toch met hem te doen.

Pruiken en grime zijn van niemand minder dan Arjen van der Grijn, misschien wel de beste grimeur van Nederland, die als fan van Nijetrijne zelf spontaan zijn medewerking aanbood. Vooral de soms gigantische pruiken zijn prachtig.

Nog belangrijker is dat ze voor de uitvoering vijf voortreffelijke jonge zangers hebben gevonden, die even goed zingen als acteren. Tenor Jacques de Faber is een vervaarlijke en gevaarlijk woeste held Orlando, die niet op zijn paard door het trilveen komt aanrijden, maar op een ouderwetse fiets. Jokke Martens, een levendige bariton, is zijn eenvoudige knecht Pasquale. Hij rijdt niet op een ezeltje, maar op een vreemde autoped. Tenor Erik Slik is als de weifelende minnaar Medoro eerder aandoenlijk en grappig dan alleen maar laf. Nienke Otten is een fantastische coloratuursopraan. Het knappe is dat zij de aria’s van Angelica niet alleen heel mooi zingt, maar er tegelijk een aanstekelijke parodie op het coloratuur zingen van maakt.

Sopraan Wendy Roobol speelt twee volstrekt tegengestelde personages. Als de machtige waternimf Alcina duikt zij ineens uit het water op. Vervolgens verandert zij zich met een eenvoudig gebaar – zij doet een rok aan en een pruik op – in het schuchtere boerenmeisjes Eurilla. Als waterfee zwemt zij ook nog eens als de beste in de sloten van het natuurgebied, haalt even adem en zingt dan weer haar aria’s. Tegelijk toont zij twee kanten van dezelfde vrouw.

De opera loopt in deze vorm goed af, maar niet op een voor de hand liggende manier. Angelica krijgt van Alcina de raad helemaal niet te kiezen, maar beide mannen aan te houden, al zullen die af en toe nog weleens een robbertje willen vechten. Alcina lijkt ervoor te kiezen als het herderinnetje Eurilla door het leven te gaan om zo haar eenvoudige Pasquale te kunnen beminnen, maar stiekem blijft zij toch ook de sterke fee: zij houdt alle touwtjes in handen en bepaalt zo de goede afloop.

Foto: Lisa Maatjens