Grootvader Rik Hoogendoorn is ‘verkikkerd’ op zijn kleinzoon. In de theatermonoloog Oppasopa vertelt hij in een mooie, ontroerende combinatie van verwondering en liefde over de werderwaardigheden van hemzelf als oppasopa en van zijn vrouw – die hij consequent ‘mijn betere helft’ – noemt als oppasoma. Moeder van het kleinkind heet, even naamloos als de andere personages, ‘dochterlief’ en de schoonzoon mag niet zo heten, want dochter en vriend zijn niet getrouwd, dus hij heet ‘schoonvriend’. De wat nadrukkelijk ouderwetse woordkeuze maakt dat Oppasopa een voorstelling is vooral voor gelijkgestemden en generatiegenoten.

Hoogendoorn maakt een mooie, intieme theatermonoloog van de wolk van een baby die in hun midden kwam. Hoewel, strikt genomen komen we over de kleinzoon minder te weten dan over Hoogendoorn zelf en zíjn familie van toen hij klein was. In de diepere betekenis gaat het vooral ook over generaties: die van nu van dochterlief en schoonvriend, die van hemzelf en zijn wederhelft toen zij kinderen kregen, die van zijn ouders en zelfs grootouders en als ik goed geteld heb ook nog eens overgrootouders. ‘Bent u er nog bij?’ vraagt hij licht-ironisch als de hele familiecaleidoscoop aan de orde komt. De grootste generatieverschillen zijn wel dat zijn vader werkte en dat moeder het huishouden deed. Dus grootouders pasten niet op, dat vroeg je niet eens. Eerder was het omgekeerd: je ging bij grootouders op viste.

Met de komst van de kleinzoon legden dochterlief en schoonvriend Hoogendoorn en zijn vrouw meteen de vraag voor: ‘Kunnen jullie ‘één dag in de week oppassen?’ Het antwoord was een gretig ‘ja’. Maar daarna kwamen wel de vragen over vakantie, corona en meer. Hoogendoorn roept in herinnering hoe hun ouders reageerden bij de aankondiging van een aanstaande geboorte, zoals: ‘Jullie halen je heel wat op de hals’ en ‘Kan Bruin dat wel trekken?’ Ook al zo’n ouderwets gezegde. Voeg daar de scène over het amandelen knippen en strenge opvoeding bij, met Hoogendoorns vader die in Indië heeft gevochten, en de tijdreis is compleet.

Hoogendoorn (1958), die het meeste bekendheid geniet als Rik in Sesamstraat, heeft een grote staat van dienst op televisie en in film. Hij studeerde af aan de Academie voor Kleinkunst in Amsterdam. Regisseur van Oppasopa is Helmert Woudenberg, de meester van de monoloog. Er zijn herkenbare Woudenberg-elementen, zoals de slimme, lichte loopjes, de dialoog in de monoloog en het spel met het publiek. Subtiel staat op het podium een klein stoeltje, bij wijze van kinderstoel, maar dat benoemt Hoogendoorn terecht niet. Dat is aan de kijker.

Op de gitaar speelt hij drie kalm-melodieuze, vertellende liedjes, Theezakje Suzan, Roos in de knop gebroken en Welkom kleine man. Het tweede lied is beklemmend: het gaat over het meisje Roos dat als vierjarige aan kanker overleed, omdat haar tweelingzus kanker in de moederbuik kreeg en die ziekte nam Roos mee in haar leven, het was een zwart gezwel dat zich in het meisje bevond. Hoogendoorn noemt dat Zusje Wondergezwel. Dat is heftig en pijnlijk aan te horen.

De absolute oprechtheid van Hoogendoorn in een illustratieve speelstijl met herkenbare herinneringen en verhalen maken van Oppasopa een zeldzame voorstelling, alles nauwkeurig verteld in een losse en tegelijk boeiende vertelwijze. En de monoloog stemt tot nadenken. Hoe veranderen de generaties juist in de manier waarop grootouders omgaan met hun kleinkinderen en ja, zelfs niets liever doen dan oppassen. Tot slot komt er een schitterende observatie: in het nieuwe kind is alle genetisch materiaal verzameld van alle personen die aan bod zijn gekomen, inclusief Roos. Dat is troostrijk.

Foto: Bert Ververs