‘Hoi.’ Dat is het eerste woord dat gesproken wordt in Oorlog en Vrede, de voorstelling die Florian Myjer samen met Kim Karssen maakte bij Frascati Producties. En daarmee wordt een antwoord gegeven op de vraag die het bestaan van deze voorstelling oproept. Hoe ga je aan de haal met een van de grootste meesterwerken uit de literatuur? Een pakweg 1500 pagina’s tellend boek met talloze personages, intriges, veldslagen en politieke discussies. Hoe begin je daar in vredesnaam aan? Nou, met ‘hoi’ dus.

Als nog zo jonge theatermakers (Myjer en Karssen studeerden in respectievelijk 2017 en 2018 af als performer aan de Toneelacademie Maastricht) een magnum opus als Oorlog en Vrede op het toneel brengen, is de durf nodig om eerbiedloos te zijn en toch respectvol te blijven. Of misschien juist precies andersom. Het is hoe dan ook een balans die de twee vrijwel feilloos weten te vinden. Ze gaan dat massieve werk van Leo Tolstoj met zoveel speelsheid te lijf dat je bijna over het hoofd ziet hoeveel begrip van de personages en thematiek er onder de hilariteit schuilgaat en met hoeveel finesse zij de vragen uit het boek destilleren die voor hen urgentie en resonantie hebben.

Ze beginnen met een opsomming van wat hen zo aantrekt in het boek en in de tijd die daarin beschreven wordt, van de napoleontische oorlogen en deftige salons. Van duelleren in de sneeuw tot elke dag een mooie jurk aan trekken, ook als je de hele dag binnen blijft. ‘Groots en meeslepend leven’, dat is wat de personages in Oorlog en Vrede doen. Toch? Zo nu en dan komt de voorstelling plots even tot stilstand. ‘Is dit het dan?’, vragen ze zich hardop af. Over het antwoord zijn ze het nooit eens, wat ook gespiegeld wordt in de rollen die ze aannemen als twee van de voornaamste personages in het boek, die een zeer tegengestelde visie hebben op het leven.

Karssen is de stuntelige en corpulente Pierre Bezoechov, die telkens struikelt in zijn pogingen tot dat groots en meeslepend leven. Ze introduceert hem met wat gestamel en hulpeloze handgebaren, want er valt weinig eer te behalen aan Pierres voorkomen. Myjer vergenoegt zich daarentegen in zijn beschrijving van de knappe en intelligente vorst Andrej Bolkonski, die wel grootse dingen meemaakt, maar bijna in weerwil van zichzelf. Naast die twee mannen is een belangrijke rol weggelegd voor Natasja, die voornamelijk druk is met steeds op een andere man verliefd worden, en voor haar nichtje Sonja, die juist druk is met op één man verliefd zijn. Een man die haar niet ziet staan. Sonja speelt, zo merkt Karssen treffend op, zelfs in haar eigen leven een bijrol. Myjer en Karssen geven haar, al is het maar voor even, glorieus de hoofdrol.

Voordat de twee spelers verschijnen, is er een groot, perfect uitgelicht houten paneel dat, zo schijnbaar onaanraakbaar als het daar staat, een beetje doet denken aan de monoliet uit 2001: A Space Oddyssey. Maar het paneel blijkt een soort doos die als een boek kan worden opengevouwen en een hele lading sneeuw bevat. Al zou je er ook de versnipperde pagina’s in kunnen zien. Het is een prachtige verbeelding van de (of in elk geval mijn) ervaring met het boek, dat gesloten en ongelezen ontzag inboezemt, maar eenmaal geopend verrassend lichtvoetig blijkt. Natuurlijk is er de nodige ernst, vooral in het laatste deel, maar Tolstoj schrijft heerlijk verkneukelend over al die soirees vol drank, verliefdheden en geroddel. Zoals Myjer het in de voorstelling typeert: ‘Pijnlijk. Maar ook smullen.’ En zoals de acteurs zich in die sneeuw wentelen, zo wentelen ze zich in de taal en intriges van Tolstoj. En zoals ze die houten doos steeds een stukje omschuiven en uit geheime vakjes rekwisieten tevoorschijn halen, zo keren ze het boek binnenstebuiten.

Vertellende scènes worden afgewisseld met uitgespeelde scènes, zoals het, zeer geestig verbeelde, duel tussen Pierre en Dolochov, en de slag om Austerlitz, waarvoor het hele toneel in de rook wordt gezet (‘het was erg mistig’). Er worden onopnoembaar veel sterke, absurde en inventieve momenten gecreëerd zonder dat de voorstelling (in eindregie van Timothy de Gilde) ergens grip verliest. Maar vooral ook razend knap is hoe dat wordt verweven met anekdotes van de acteurs. Wanneer Andrej oog in oog komt te staan met Napoleon, moet hij hem toch even vertellen dat het eerste homocafé dat hij ooit bezocht Bonaparte heette. En zo gaat de scène naadloos over in een anekdote van Myjer over dat café, om vervolgens over te vloeien in een scène waarin Natasja ten dans wordt gevraagd en zo gaat dat heen en weer stappen tussen realiteiten nog even door. Het is nauwelijks schakelen te noemen wat Myjer hier doet, het is één vloeiende beweging waarin hij Natasja en Florian samenbrengt.

Myjer laat wederom zien dat hij een uitzonderlijk talent is, en ook Karssen toont haar virtuositeit. ‘Ik was ook een keer op een heel leuk feestje’, begint zij een anekdote over het moment dat ze eigenlijk naar huis wilde gaan van een avondje uit, maar toch nog bleef omdat die jongen die ze leuk vond nog zou komen. ‘Ik blijf sowieso vaak langer op feestjes. Voor het geval dat.’ Het is in dat soort anekdotes, in zo prachtig simpele taal beschreven, dat we mijlenver verwijderd lijken van de ‘chaise longues in rococostijl’ van het Rusland van begin 19e eeuw, en er tegelijk een kern geraakt wordt van Tolstojs werk.

‘De voornaamste bron van menselijke dwalingen’, schrijft Tolstoj, ‘is gelegen in het zoeken naar en vaststellen van de oorzaken van de verschijnselen van het menselijk leven, van die organische levensverschijnselen die voortvloeien uit een oneindige reeks causale verbanden.’ Precies die zoektocht is het die Karssen en Myjer hier opnieuw ondernemen, net als al die personages van Tolstoj. En ze weten heus zelf ook wel dat zij dat web van oorzaak en gevolg niet zullen kunnen ontrafelen. Maar wat ze ons laten zien is de schoonheid, de humor en de troost van precies die menselijke dwalingen. Misschien is dat het.

Foto: Bas de Brouwer