In One Man Show gebruikt Floor Houwink ten Cate verschillende theatervormen om door te dringen tot de witte heteroseksuele man. Waar komt hij vandaan, wat wil hij, en waarom is hij zoals hij is? Elke vorm poogt weer een laag af te pellen, om zo tot de kern te komen van deze problematische menssoort. Benjamin Moen geeft de man indrukwekkend gestalte.

De ouverture (compositie van Annelinde Bruijs) is er een uit de operahandboeken, inclusief overdonderende theatereffecten (scenografie van Bart van den Heuvel). En uiteindelijk doemt, zoals dat hoort, uit de rookwolken een heldenfiguur op. Maar, wacht even, dit verhaal ging over de man, toch? Deze rode jurk met hoepelrok (van Rebekka Wörmann), dit hoog opgetaste ravenzwarte kapsel, deze bevallig krullende wimpers en die zachte stembuigingen: we zien een vrouw toch? ‘Mijn lieve kind’, leest ze voor, en begint aan een verwachtingsvolle brief aan haar nog ongeboren eersteling.

Haar volle snor verraadt: zij is een hij. Lange tijd werden vrouwenrollen gespeeld door jongens of mannen – jongens als ze goed en onschuldig was, mannen als ze kwaadwillig, dom of oud was. De vrouw werd niet door een vrouw belichaamd, want toneelspelen paste de vrouw niet. Het beeld van de vrouw, de conventie, bepaalde wat een vrouw wel en niet kon doen. One Man Show keert dit gegeven om en trekt het naar het heden. De witte heteroseksuele man, barstend van eeuwenlang opgebouwd privilege, ligt onder vuur. Hij moet plaats maken. Maar waar te beginnen met opruimen?

Houwink ten Cate nam de roman Orlando van Virginia Woolf als startpunt. Woolf laat haar hoofdpersoon, die meerdere eeuwen leeft, transformeren van man naar vrouw. Zelfde persoon, zelfde intellect, andere verpakking. En omdat die verpakking verandert, verandert haar leven. Ze leeft met andere verwachtingen en kansen.

One Man Show vraagt: wat nu als je verpakking die van witte heteroseksuele man is? In een hilarische opeenvolging van theatervormen zoekt de voorstelling uit hoe dat iemand vormt. Van opera-slash-boekbewerking naar nagesprek, diepte-interview en monoloog, en van mime-solo naar stand-up act, tragedie en publieke biecht. De opbouw is doordacht; ijdelheid botst hard op onvermogen, stoerheid loopt ongemerkt over in depressie. De cabaretier die zichzelf graag neerzet als doodgewone jongen die zich verbaast over de ingewikkelde verhoudingen in de samenleving, verliest zichzelf in een schadelijke seksfantasie. Intussen staat ‘Benjamin Moen’, een cisgender man, wit en heteroseksueel, dat in zijn eentje allemaal te belichamen en dat gaat hem ook niet in de koude kleren zitten.

De makers leggen de wisselwerking bloot tussen het individu en het conventionele waardensysteem rond de soort. Wanneer Moen zichzelf herhaaldelijk op de borst slaat en zijn stem luid verheft, wanneer hij zijn eigen stank stoer vindt: daar lachen we om, boys will be boys. Hij spreekt zichzelf moed in: ‘Wel gewoon even je mannetje staan nou.’ Gewoon is: sterk en zelfverzekerd zijn. Vies is leuk. Het zijn waarden die gericht zijn op dominantie.

Als dat je waarden mogen zijn, hoe hou je dan oog voor de kansen en kwaliteiten van anderen? Hoe kunnen witte heteromannen dan snappen wat het probleem is? Ons beeld van de man als soort vervreemdt de individuele man van zijn omgeving. One Man Show toont aan: en van zichzelf.

Foto: Bas de Brouwer