Het is nacht. Achter de ramen van een immense hal passeren spaarzame auto’s en fietsers. De verlaten ruimte is gevuld met bedden die in het gelid lijken te wachten op patiënten. Een geïmproviseerd coronahospitaal? Dan zoomt de camera in en ontwaren we de contouren van ontwerptafels. Tegen een soundtrack van optrekkende metrostellen, flarden uit Aida en een kakofonie van door elkaar spelende instrumenten wordt ook de rest van het gebouw verkend. Onze blik scheert langs opgestapelde stoelen, stalen buizen, houten staketsels, techniekruimtes en kledingrekken. Het kwartje valt: we bevinden ons in een decoratelier.

Een schot in de roos van het jonge artistieke team van deze vierde productie in het kader van OFFspring, een project van De Nationale Opera waarin de nieuwste generatie theatermakers reageert op vanwege corona geannuleerde voorstellingen. In deze kil-industriële setting ontstaan immers de decors en kostuums die ons meevoeren naar de artificiële werelden uit de voorstellingen van De Nationale Opera.

In dit geval het Egypte van Aida, de opera die Verdi in 1871 componeerde voor het operahuis van Caïro zonder ooit een voet te zetten in Egypte. Het gaat in de opera weliswaar om de toenadering tussen een Ethiopische prinses en een Egyptische soldaat, maar de muziek blijft steken in ‘oriëntalismen’, gecomponeerd als zij is vanuit een typisch westerse, koloniale blik.

Dat kan beter, vond het artistieke team dat de opdracht kreeg een weerwoord te formuleren op Verdi’s klassieker. Tijdens een Black Lives Matter-demonstratie in het Nelson Mandelapark raakten de vier aanstormende talenten nog sterker doordrongen van het ‘imperialistisch discours’ van Aida. Toen ze een optreden hoorden van het mannenkoor Black Harmony besloten ze onmiddellijk de dialoog aan te gaan met deze voor hen zo andere, onbekende wereld.

Op basis van gelijkheid en wederzijds respect uiteraard. Vijf zangers van Black Harmony vinden hun evenknie in evenzoveel mannen van het Koor van DNO. Zij treffen elkaar op voor beide groepen bekend én onbekend terrein. Black Harmony is net als het decoratelier van DNO gevestigd in de Bijlmer, maar heeft geen ervaring met opera; de zangers van DNO repeteren normaliter in de catacomben van het Muziektheater, maar togen nu naar Amsterdam-Zuidoost.

Treffend zet componist Sílvia Lanao Aregay metrogeluiden in als trait d’union. De metro keert ook terug in het gedicht van Gershwin Bonevacia over een man die beschrijft hoe hij de wereld gaat verkennen via de ondergrondse. ‘Hoop dat je mij wilt helpen mijn weg te vinden’ zegt een stem op band (Danny Westerweel), terwijl een eenzame danser (Dan Radulescu) door de verschillende ruimtes kronkelt. Enkele zangers zingzeggen fragmenten uit hetzelfde gedicht, ingebed in meerstemmige, aangehouden tonen van de anderen.

Al zingend lopen de tien heren geometrische patronen langs en door elkaar, steeds op veilige corona-afstand en gestoken in zwarte galakostuums. Opvallend zijn de accenten van kostuumontwerper Allysia van Duijn: de mannen van DNO dragen een witte cumberband, de leden van Black Harmony hebben kanten kragen. Deze herinneren aan de portretten die schilders als Frans Hals en Rembrandt maakten van de heersende klasse. Een mooie omdraaiing, aangezien de geportretteerde elite haar rijkdom grotendeels dankte aan slavernij.

Regisseur Stijn Dijkema en scenograaf Han Ruiz Buhrs doorsnijden de beelden met eerdere opnames van duo’s met een zwarte en een witte zanger die in vrijetijdskleding tegenover elkaar staan. Peinzend, peilend, uitdagend, soms misprijzend, maar gaandeweg met meer vertrouwen, uitmondend in een bevrijdende glimlach aan het slot.

Terwijl de witte zangers hun patronen blijven lopen en hun meerstemmige gezang larderen met gemompelde teksten zet Orlando Ceder, leider van Black Harmony, een Afro-Surinaams lied in, nu beantwoord met meerstemmig gezang van de overige leden van Black Harmony. Hun kleurrijke pakken verwijzen naar Afrikaanse kledij.

Ook al versta je geen woord Sranontongo, hun voordracht is meeslepend. Zij vertolken een weemoedig, mondeling overgedragen lied van hun voorouders, die op de plantages werkten van Nederlandse heersers. De mannen van DNO mengen zich gaandeweg in hun betoog. Knap hoe Lanao Aregay de twee in wezen zo verschillende zangstijlen tot één samenhangend geheel weet te smeden.

Nadat de bevrijdende glimlach van de duo’s is doorgebroken vormen de tien heren een sliert. Al zingend doorkruisen zij het gebouw, in de wiegende pas die we kennen van begrafenisrituelen in St. Louis; de danser draait uitbundige ratslagen in de lege hal. Het gezang sterft weg en de elektronische muziek keert terug, inclusief de metrogeluiden. Deze dragen nu een hoopvolle boodschap uit: hoe groot een afstand ook mag lijken, hij valt altijd te overbruggen.

De vier jonge makers en hun team onderstrepen met In nabijheid de maatschappelijke relevantie van opera. Deze vierde productie in het kader van OFFspring smaakt beslist naar meer.

Foto: DNO/ Kim Krijnen