Het begin van alles. Daar gaat het in dit ruime uur over. Oerknal variaties bevat overigens materiaal voor een etmaal. Het etmaal van beginnen. Was het begin van alles een knopje dat ‘aan’ ging? Of was het iets geleidelijks, iets langzaams? Verteller Jan van den Berg legt het verschil uit tussen de twee ‘scholen’ in deze netelige kwestie. Maar dan is hij eigenlijk al begonnen. Want zijn vertelling begint met het begin van de verteller zelf. 

De oorsprong van toneel is de afspraak dat iemand die goed kan vertellen vertelt, en dat de anderen in de ruimte luisteren. Deze zachtmoedig overeengekomen verstandhouding houdt feitelijk een scheiding van geesten in, die tot een scheppende spiritualiteit kan leiden. Als de verteller in Oerknal variaties ergens op de onvermijdelijke openingszin uit het Oude Testament stuit, ‘In den beginne schiep God’, onthult hij dat het woord ‘schiep’ hier een vertaalfout is. Dat moet zijn scheidde. In het begin scheidde God (of de goden) elementen die er al waren.

Dat is geen semantisch spelletje. Dat is een ernstige zaak. Zo ging het immers ook met de verteller zelf. In de wonderschone openingspoëzie van de voorstelling schildert de verteller zijn eigen begin, zijn geboorte, die een vroegtijdige geboorte was. Als een té snelle scheiding van wat kort daarvoor nog één was. Wanneer de vliezen breken van de vrouwelijke holte waarin een embryo tot baby groeit, begint een scheiding tussen wat later de moeder gaat heten en het kind.

De verteller is vlak na zíjn vroege geboorte nog een enorm kwetsbaar joch. Dat té vlug de wereld in is gesprongen. Zodat hij als een soort sneeuwwitje in een glazen ziekenhuiskistje terecht komt. Omdat hij niet te houden was. Ach, die openingsregels van deze avond over het begin van alles zijn zó rijk en zó vederlicht en zó ontroerend raak dat de rest van de avond godsonmogelijk nog kapot kan. Dit is het begin van iets feestelijks. De vertelling is bij wijze van spreken al niet meer te houden voor zij – ja, verdraaid, vertelling is een vrouwelijk woord – feitelijk begonnen is. Je hebt door de speelse zwier van dat eerste kwartier al helemáál niet in de gaten dat de vertelling ook een nieuwsgierige zoektocht is. Boordevol praatgrage kermisgasten die in het (on)gewone leven ‘wetenschappers’ heten. Eigenwijze, koppige en soms ijdele speurneuzen. Net als Jan van den Berg.

En, publiek, vreest niet! Een college natuurkunde kán zijn vertelling niet worden. Daarvoor is hij ten eerste een veel te goeie speler. En er zit ten tweede op een geraffineerde manier muziek onder de beeldende taal. Wanneer de verteller bijvoorbeeld met woorden schildert wat oersoep zou kunnen zijn, dan is zijn musicus Jacq Palinckx (een lieve ouwe rocker, maar dat beeld is gauw bijgesteld als hij eenmaal los gaat, wanneer hij eenmaal begint) al lang bezig om op zijn curieus instrumentarium op de speelvloer te laten horen hoe een oersoep eigenlijk klinkt. Correctie: zou kunnen klinken.

Want dat is nóg een niet mis te verstane oerkracht van Oerknal variaties door Theater Adhoc, voor al uw vrolijke wetenschap, regie: Dirk Groeneveld, prachtig vormgegeven door Hannie van den Bergh, en geweldig in licht gezet door tovenaar Gé Wegman. De voorstelling weet vrijwel niets zeker. Zij – jawel, ook voorstelling is een vrouwelijk woord – stamelt zich een eventualiteit bij elkaar, een niet zeker weten. De verteller was bijvoorbeeld zeker aanwezig bij zijn eigen geboorte, maar hij weet er zelfs niks van. Hij heeft alles van horen zeggen. Voor dat onvaste wankelen van bewustzijn gebruikt Jan van den Berg herhaaldelijk een woord dat een mooi, oud woord is, opdoemen, naar het Middelnederlandse domen, dampen, en het Oudindische dhumá, rook. Inzichten doemen op uit de mist van het nog niet weten.

Overbodig te zeggen dat ik rijk en intens gelukkig uit deze voorstelling kwam.

Foto: DigiDaan. Sterren toegekend door de redactie.