Performancecollectief La Isla Bonita zet met deze voorstelling hoog in: Odette, Kater en de lul gaat over de toekomst van de mensheid. De specifieke premisse daarbij is dat kinderen uit kunstmatige baarmoeders geboren kunnen worden, wat vrouwen bevrijdt van het juk van zwangerschap en bevalling. De voorstelling begint met een debat tussen de vier spelers en werkt vervolgens dit denkbeeldige scenario uit. Dit levert een aantal hilarische scènes op, maar naarmate de voorstelling vordert moet het prikkelende denken helaas steeds meer plaatsmaken voor clichés.

Het begin van de voorstelling is daarmee het interessants. De vier spelers voeren een denkbeeldig debat aan de hand van bewegend beeld van pratende monden. Dat beeld wordt getoond op een scherm in doorschijnend ondergoed, waarbij de lippen – verticaal gepositioneerd – ongeveer ter hoogte van de schaamlippen komen te zitten. Het vagina-debat is interessant in inhoud en vorm, ook dankzij het sterke fysieke spel. Het geheel doet denken aan de veiligheidsinstructies van stewardessen bij het opstijgen, misschien ook door de futuristische kostuums en rechte houdingen. Er zijn wat technische mankementen met de bewegende lippen, die ook de rest van de voorstelling niet helemaal afwezig zijn. De makers lijken hierbij het hoofd koel te houden, wat respect verdient.

De kracht van de voorstelling is het ‘science fiction’-achtige karakter, en hoe dit in fysiek spel en enscenering wordt uitgebeeld. Een hilarisch hoogtepunt is een soort paringsritueel dat wordt uitgevoerd door een set van vier ouders die op een andere planeet gezamenlijk één kind zullen krijgen. De vier spelers bewegen zich onder satijnen lakens over het hemelbed, dat bijna het hele toneel bezet, als een soort vierkoppig monster met zeekoe-achtige vormen. De daaropvolgende bevallingsscène doet dan weer denken aan beelden uit The Handmaid’s Tale, waarin vrouwen een bevalling nabootsen, misschien ook vanwege de retro-elementen die zowel in deze voorstelling als in die serie het toekomstscenario helpen verbeelden.

Waarin Odette, Kater en de lul teleurstelt, is het gebrek aan een echt onderzoek naar de vragen die in het begin worden opgeworpen. Zo wordt gesteld dat kunstmatige baarmoeders veel kunnen betekenen voor gendergelijkheid, maar op deze gedachte wordt vervolgens niet teruggekomen (en wordt in dit geval overigens niet juist seksegelijkheid bedoeld?). Wat betekent het voor de mensheid en de planeet wanneer nieuw menselijk leven niet meer afhankelijk is van een fysiek mens met baarmoeder?

Het lijkt alsof de makers deze vragen alleen willen stellen, maar ze vervolgens links laten liggen. Dat zit al in het taalgebruik van het begin. Zo wordt er gesproken over ‘normale zwangerschappen’, alsof kunstmatige baarmoeders en bijvoorbeeld ook draagmoederschap abnormaal zijn. Ook wordt het voordeel van kunstmatige baarmoeders genoemd dat stellen in een homoseksuele relatie zo een kind kunnen krijgen dat ‘echt’ van hen is, alsof de band tussen ouders en hun niet-biologische kinderen minder echt is.

Een ander voorbeeld is de scène waarin één van de spelers haar borst ontbloot om de baby, als die er eenmaal is, te proberen te voeden. Haar sterke spel werkt bij het publiek op de lachspieren, terwijl in een wereld met kunstmatige baarmoeders op andere planeten vast ook gedacht kan worden aan flesvoeding. En waar het taalgebruik aan het begin van de voorstelling nog prikkelde, lijkt de monoloog die de geboren baby uiteindelijk vertelt, toch veel zinsneden te bevatten die direct uit veelgelezen boeken over ouderschap en de ontwikkeling van kinderen afkomstig lijken.

De Amerikaanse filosoof Donna Haraway beschrijft in haar laatste boek Staying With The Trouble een fictieve toekomst waarin de weinige kinderen die nog worden geboren, allemaal drie ouders hebben en dankzij genetische manipulatie in verwantschap met bedreigde of uitstervende dieren leven. Met name kunst en fictie, stelt zij, heeft de mogelijkheid om echt creatief onderzoek te verrichten over de toekomst. Helaas gebeurt dat bij Odette, Kater en de lul nog te weinig.

Foto: Bart Grietens