De magie van circus zit niet alleen in een perfect uitgevoerde truc. Het is ook het samenspel en het onderlinge vertrouwen dat ervoor nodig is om die truc uit te voeren, dat van circus zo’n bijzondere discipline maakt. Misschien voelt deze editie van het Circusstad Festival daarom wel anders dan de editie die ik voor de pandemie bezocht heb. De bouwblokken van de discipline – elkaar aanraken, ondersteunen, opvangen, in de lucht gooien – hebben na twee jaar van sociale distantie en lockdowns een intensere lading gekregen. Kijken naar circus in 2022 is kijken naar het fysieke contact dat we niet meer voor lief aannemen.

Dit thema staat centraal in Nuye van het Catalaanse circusgezelschap Eia. In verschillende constellaties zoekt een groep van zes performers naar de schoonheid van samenzijn. Die groep bestaat uit drie koppels: een van twee mannen (Maiol Pruner Soler en Francesco Germini), een man en een vrouw (Luca Bernini en Abigail Neuberger) en twee vrouwen (Laia Gómez Iglesias en Ona Vives Perez). We zien hoe de partners in die koppels zich tot elkaar verhouden, maar ook hoe de hele groep zich verhoudt tot de buitenwereld (hier verbeeld door twee kasten met flink wat verrassingen) en hoe ze door groepswerk meer worden dan de som van delen.

In de openingsscène wordt dit laatste duidelijk. In een zwart decor doemen in zwart geklede spelers op met een paar ontblote lichaamsdelen, waardoor een aantal armen, benen, een hoofd en een torso door de ruimte lijken te dwalen. Uiteindelijk vormen ze een nieuw lichaam, met hier een daar een bijzonder lang arm of been of een hoofd dat niet zeker weet of hij wel mee wil doen. Een speelse binnenkomer van regisseurs Armando Rabanera Muro en Fabrizio Giannini, maar ook een mooie allegorie voor de isolatie van de afgelopen tijd en de mogelijkheden die ontstaan als men weer samen is.

Nog zo’n treffend beeld wordt gemaakt met de eerder beschreven houten kasten die op de achtergrond staan. Zo op het eerste gezicht lijken ze niet veel meer dan een platform voor de spelers, maar dan blijkt er een loopplank in te zitten, gaten waar armen en benen uit verschijnen en verschillende laatjes die van een kast bijna een hindernisbaan maken. Aanvankelijk is het een kast die ronddraait en waar de performers acrobatische trucs mee uithalen, waardoor een statisch en vlak ogend object transformeert tot een dynamisch kunstwerk. Later worden de twee kasten door de loopplank aan elkaar gekoppeld en komt alles letterlijk samen: de zes spelers en de decorstukken vormen even een geheel.

Nuye is het sterkst als het dit soort acts voor zichzelf laat spreken. Wanneer er pogingen worden gedaan om personages te maken blijft het onduidelijk wat ze precies willen en waarom ze er zijn, waardoor de aandacht in het publiek verslapt. Ook lijkt de eerder beschreven scène met de twee kasten de apotheose van de voorstelling, omdat het visueel de sterkste scène is.

Toch hebben Muro en Giannini een goede reden om hier niet mee te eindigen, maar juist met de spelers zelf en de kasten op de achtergrond. Een rode draad in de voorstelling is een groep die een steeds groter geheel wordt. We zien eerst vooral hoe de partners in de duo’s elkaar aftasten, op elkaar reageren en bouwen, en geleidelijk aan komen daar meer mensen bij. Uiteindelijk staat er een groep van zes performers op de vloer die als een geoliede machine op elkaar reageert en een kettingreactie van acrobatische acts laat zien. Zo eindigt deze voorstelling even optimistisch als dat het begon: met elkaar kunnen we meer dan alleen. 

Foto: Filo Menichetti