Notenkraker en Muizenkoning is een van de (zo niet dé) productietechnisch meest complexe voorstellingen van Het Nationale Ballet. Verrijdbare toneeltjes-op-toneel, snelle decorwisselingen, ontzagwekkend transformerende ontvangstsalons, soepel uitdijende dennenbossen; het zit er allemaal in. Maar na alle keren dat ik deze versie zag van het sprookjesballet, een creatie van Toer van Schayk en Wayne Eagling uit 1996, herinner ik me geen enkele ‘hickup’ in de toneelmachinerieën. Tot zaterdagavond.

Aangekondigd door enig vervaarlijk gerammel ontpopte een mankement zich – gelukkig vroeg in de voorstelling – tot een onoverkomelijk probleem. De voorstelling moest enige minuten stilgezet en een klein stukje ’teruggedraaid’ worden. Vervelend, vooral voor Het Nationale Ballet, maar voor het publiek aanleiding om alle prachtig vormgegeven en met gevoel voor kinderlijke fantasie geregisseerde scènes in en om het Amsterdamse grachtenpand, woonstede van het meisje Clara en haar familie, én de fantastische taferelen uit haar dromen des te meer te waarderen.

Wellicht zullen doorgewinterde balletliefhebbers, onder wie buitenlandse bezoekers die andere Notenkrakers gewend zijn, een enigszins ‘hongerig’ gevoel overhouden aan dit Hollandse winterballet. Het bevat veel mime-achtige scènes en de eerste akte is op de pas de deux voor Clara en haar notenkrakerprins en de dans van de Sneeuwvlokken  na vrij eenvoudig van choreografie, deels omdat de kinderen vrij veel te doen krijgen. In de tweede akte hebben de nationale dansen nieuwe passen gekregen, zo ook de Bloemenwals, en een en ander oogt aanmerkelijk minder zoet: geen landschap van snoepgoed, maar het interieur van een toverlantaarn vormt het decor voor Clara’s verwarrende dromen vol jongedamesverlangen.

Clara is de spil van alle gebeurtenissen en Maia Makhateli is geknipt voor haar rol. Klein, meisjesachtig, sterk en uiterst stijlvol én met grote dansvreugde. In de eerste akte toont zij dat het best in de wervelende pas de deux – Van Schayk stelt zijn Clara’s voor een flinke uitdaging. Maar het is vooral de grote pas de deux van de tweede akte waarin zij schittert, en dan met name het adagio. Ze zweeft als het ware door deze uitputtingsslag vol complex partnerwerk en combinaties. Met ware doodsverachting, bijna terloops, werpt ze zich voluit in aangesprongen lifts, om stralend op de schouder van haar partner te eindigen. In haar solo zwiept ze er als vastgepind een verbluffende serie dubbele foutettés uit.

Punishing choreography‘ noemt men dat wel; het is een van de zwaarste pas de deux voor de ballerina. Artur Shesterikov, in het dagelijks leven Makhateli’s echtgenoot, bewijst zich als uitstekende partner; dankzij hem kan Makhateli schijnbaar moeiteloos balansen en combinaties aaneenrijgen. Met zijn lange lijnen is hij een mooie, elegante prins, nobel en met klassieke terughoudendheid.

Punishing‘ zijn ook de passen voor de Sneeuwvlokken, snel, met veel draaien en arabesken, en bijzonder lastig om fraai binnen de grondpatronen (van sneeuwvlokken uiteraard) te houden. Soms raakt het corps de ballet iets achterop bij de muziek, maar in het algemeen steekt het in zeer goede vorm.

Opmerkelijk detail bij deze serie: Zwarte Piet, die met de goedheiligman op pakjesavond de familie en vrienden van Clara bezoekt, is een tintje lichter geworden, en zijn donkere schmink houdt al enige centimeters boven zijn kraag op. Het maatschappelijk debat is dus ook tot deze ‘nieuwe klassieker’ doorgedrongen. Enerzijds logisch, anderzijds discutabel: het heeft iets van het bleken van een schilderij met donkere mensen en zo ver zal ook het Rijksmuseum nooit gaan, dat – prima – de hele collectie doorneemt op kwetsende omschrijvingen. De titels laat het ongemoeid. Die maken deel uit van de artistieke keuzes van de kunstenaar. Als het aan Toer van Schayk ligt, verantwoordelijk voor de fenomenale ontwerpen van de productie, krijgt Notenkraker en Muizenkoning ook geen Groene of Stroopwafel Piet of iets dergelijks.

Overigens: wat als Arabische bezoekers aankloppen die zich gekwetst voelen door de manier waarop ‘de Arabier’ – wrede slavenhandelaar, vrouwenonderdrukker – in het ballet wordt afgebeeld? Of Grieken: oude snoepers, zemelende poëten, geile fauns? En hoe moet dat met klassiekers als La Bayadère, Le Corsaire? Het wemelt in het negentiende-eeuwse repertoire van de blackfaces (die overigens vaak al zíjn weggeknipt).

Even een zijspoor: in die balletten draait het meestal om door sterke mannen te redden vrouwvolk, wat feministen al sinds jaar en dag een doorn in het oog is. De hele balletkunst eigenlijk. Die heeft de vrouwenemancipatie echter niet in de weg gestaan.

Dergelijke representaties laten zien hoe er destijds over bepaalde onderwerpen werd gedacht. Tegenwoordig hebben we er andere ideeën over en die zijn, onvolmaakt, nog steeds in beweging. Toch maar wegpoetsen of van het repertoire gooien, die beschamende en kwetsende beelden van weleer, in zekere zin doen alsof ze er nooit zijn geweest? Of ze aangrijpen om, tegen de veilige achtergrond van de kunstgeschiedenis, te discussiëren over wat er nog over is van die pijnlijke erfenis en de maatschappelijke gevolgen ervan aanpakken en elimineren?

Foto: Angela Sterling