Tommy Coopers biograaf John Fisher schreef in zijn inleiding: ‘Hij was een kind in het lijf van een reus, een amateur met de fonkeling van een profi, een zwaargewicht met de lichtvoetigheid van Fred Astaire.’ Aan de pionier van de Britse radio- en televisiesketchshows, Spike Milligan, werd ooit gevraagd om de blik van Tommy Cooper te beschrijven. Zijn antwoord: ‘Please, haal me hier uit, please, please!!’ Nee, als je het cliché van tragiek in vrolijkheid wilt belichten, of als je op zoek bent naar droefheid in humor, of naar de essentie van Weint aber lacht, dan kom je met Tommy Cooper (1921-1984) een heel end.

En toch, de titel van de voorstelling klopt ook naadloos: Not the Tommy Cooper Story. Van enige vorm van imitatie van onbetwist de meest geïmiteerde held uit de showwereld van de twintigste eeuw, is hier geen enkele sprake. Deze voorstelling is ook zeker geen recyclage van welke Tommy Coopershow dan ook. En het is ook niet per se exclusief zijn verhaal. Misschien is het eigenlijk wel een tragikomedie over de wezenlijke angst voor het opkomen, bij artiesten die geacht worden leuk te zijn of leuk te doen. Zulks geïnspireerd op het leven en de werken van Tommy Cooper. Of misschien gaat de voorstelling eigenlijk alleen maar over zijn handelsmerk. De rode fez. Zijn fez.

Na ongeveer acht of tien minuten (daar wil ik vanaf zijn) plaatst Jan Jaap van der Wal, zijnde een troosteloze bandleider annex conferencier en verteller van dienst, zo ongeveer de beste grap van de avond. Kort nadat hij op een rij een stuk of acht van de allerslechtste grappen van de avond de revue heeft laten passeren. Eigenlijk gaat de avond daar ook over: de tragiek van slechte grappen. Slecht in de zin van: slecht verstaanbaar, flauw, melig, met een baard van decennia. De slechte grap als mortel voor het wankele bouwwerk dat de goochelact van Tommy Cooper bijvoorbeeld altijd was. Alles viel uit elkaar, stamelend (‘rope, scissor, scissor, rope!!’) kondigde hij zijn volgende mislukking aan, Becketts ‘falen, weer falen, beter falen’ lag als een mantra onder de teksten, en altijd was er ergens, subtiel verscholen, die achteloos uitgevoerde goocheltruc die wel lukte.

En altijd waren er die onverstaanbaar gemompelde punchlines die regelrecht uit 37ste-rangs moppenboeken leken te komen. Hij kwam ermee weg. Of liever: hij dreef erop. Want om het mortel van de beroerde grap heen, zweefden die bakstenen van geniaal-slimme acts, die oerkomische, eeuwenoude, ijzersterke nummers, uitgevoerd met een blik vol doodsverachting in de priemende ogen.

Haal me hieruit, please!

Die doodsbange blik hoort in de voorstelling Not the Tommy Cooper Story bij de toneelmeester die het opeens voor het zeggen gaat krijgen. Vertolkt door René van ’t Hof. Hij krijgt een rol opgedrongen die hij niet lijkt te willen. Wanneer zijn Master of Ceremonies en hij dicht bij elkaar zijn, in de heftige omklemming met een buikspreekpop die als twee druppels water lijkt op de aanbeden held uit de showbizz, op Tommy C. dus, dan is het moment niet ver meer dat de toneelmeester erin lijkt te gaan geloven. Tót die Master of Ceremonies, die met zijn briljante musici ook een beetje rondsluipt als Magere Hein met een huursmoking in de iets te grote herenmaten, tot die Master met zijn vingers knipt, ten teken dat het (helaas! nee! nu al! zo vroeg!) is afgelopen. Slot van een magistraal sterke toneelavond over de slagschaduw van de dood die hangt boven de flonkering van de Gulle Lach. Ahah-ahah-ahah, Just Like That. Doek!

[Sterren toegekend door de redactie.]

Foto: Ben van Duin