‘Wij zijn de beste generatie fakers ooit’, zegt cabaretière Kirsten van Teijn (29) over zichzelf en haar leeftijdsgenoten. In haar derde voorstelling Nobel wil ze laten zien dat achter al die mooie Instagram-plaatjes vaak een boel leed en ellende verscholen gaat. Ze is zeker niet de eerste die dit punt wereldkundig maakt en daar wringt meteen de schoen. Van Teijn weet weinig nieuws of spannends toe te voegen aan het verhaal van de huidige alomtegenwoordigheid van schone schijn.

Vooropgesteld moet worden dat Van Teijn een sterke performer is. Ze beweegt zich soepeltjes over het podium, laat zich lekker gaan in haar emoties en voelt het publiek goed aan. Een fronsende man op de eerste rij wordt een paar keer snedig op z’n nummer gezet. Ook in muzikaal opzicht heeft Van Teijn veel te bieden. Haar vaste gitarist Leon Sibum, op wie ze goed is ingespeeld, zorgt voor een aangenaam ronkende sound. De liedjes van Van Teijn zijn afwisselend rauw en ingetogen en bevatten mooie regels zoals ‘Er is niemand dood, maar zo voelt het wel’.

Het muzikale geweld en de sprankelende podiumpersoonlijkheid van Van Teijn houden je bij de les. Helaas is de inhoud van die les een stuk minder boeiend dan de vorm. Dat komt niet alleen door een gebrek aan originaliteit, maar ook en vooral omdat het allemaal losse flodders blijven. De uitspraak over millennials als de beste generatie fakers ooit had uit kunnen groeien tot een mooie lijn over de worsteling van twintigers en dertigers van nu met dat perfecte plaatje waaraan ze nooit kunnen voldoen. Van Teijn houdt het bij korte observaties over vrienden die maar blijven zeiken over hoe moe ze zijn en die dwepen met wonen in de stad, terwijl ze daar eigenlijk helemaal niet gelukkig van worden. Aan echte verdieping van de thematiek ontbreekt het.

Een ander probleem is dat de show regelmatig iets te uitleggerig dreigt te worden. De symboliek van de schone schijn ligt er erg dik bovenop. Het decor zit vol verwijzingen naar de fotografie, met centraal een wit doek voor fotoshoots waar Van Teijn verschillende keren naar toe loopt om met een veel te blij hoofd de camera in te kijken en ‘Smile!’ te roepen. Theatraal gezien is dit een leuke vondst, maar in combinatie met de vele tekstuele verwijzingen naar hoezeer we allemaal bezig zijn met doen alsof, wordt het al snel te veel van het goede.

Van Teijn verrast af en toe nog wel met pakkende beelden. De vergelijking die ze maakt tussen de gefrustreerde, grommende stadsduif vol opgekropte woede en de relaxte, vrijuit roekoe-ende dorpsduif is zowel scherp als komisch. Ze schetst hiermee op een mooie manier het contrast tussen stad en platteland, maar ook tussen de rauwe werkelijkheid en het ideaal van het goede leven, dat we zo graag zouden willen leiden dat we het bij gebrek aan succes dan maar gaan faken.

Foto: Anne van Zantwijk