De voormalige kolonie Nederlands-Indië, kortweg Indië, laat ons niet met rust. Dit jaar, 75 jaar nadat president Soekarno op 17 augustus 1945 in de tuin van zijn huis in Jakarta de Proklamasi ofwel de Indonesische onafhankelijkheid uitsprak, raakt dit verleden aan de andere zijde van de wereld ons diep.

Nadat Soekarno de Republik Indonesia proclameerde, kwamen er verschrikkelijke gevechten op gang, de politionele acties. Nationalistische vrijheidsstrijders, ook wel pemuda’s, veroorzaakten rellen, vermoordden vele nog aanwezige ‘blanken’ en plunderden hun huizen. De stroom publicaties over dit onderwerp is eindeloos, evenals podcasts en theaterstukken, bijvoorbeeld de toneelversie van Alfred Birney’s aangrijpende roman De tolk van Java. Nu is daar een nieuwe voorstelling bijgekomen, Nina Bobo heet het, geschreven en geregisseerd door Koen Verheijden en gemaakt onder het nieuwe Leidse productiehuis van Theater de Generator.

De titel is ontleend aan een Indonesisch slaapliedje en betekent ‘Slaap meisje’. Verheijden heeft het stuk gebaseerd op interviews met zijn familieleden en met betrokkenen en op onderzoek naar de roerige geschiedenis van Nederlands-Indië. Zoals in tal van romans en theaterstukken over Indië staat het befaamde ‘zwijgen’ centraal. Vaak is het de vader die zwijgt, bij Verheijden is het grootmoeder Saartje die besluit nooit meer een woord te wijden aan vroeger. Cruciaal in de voorstelling staan begrippen als ‘verzwegen geschiedenis’, ‘verdwenen verhalen’ of de ‘verborgen verleden tijd’.

Met sobere middelen als rechthoekige raamwerken en even sober spel van de drie acteurs biedt Nina Bobo een historisch beeld van de meest ingrijpende, woelige en traumatische tijd uit de koloniale geschiedenis. Verheijden kreeg artistieke coaching van Eric de Vroedt, artistiek leider van Het Nationale Theater, en Ioana Tudor van het Leidse theater zelf.

De drie spelers zijn Scott Beekhuizen, Billy de Walle en Susannah Elmecky. Het drietal wisselt voortdurend van rol met als gemene deler dat ze allen een zoektocht ondernemen: naar dat verzwegen verleden van oma Saartje. En grootmoeders stil gehouden tijd van vroeger staat natuurlijk gelijk met het grote zwijgen van zoveel mensen die iets verschrikkelijks hebben meegemaakt, vluchteling of soldaat, burgerslachtoffer of wie dan ook.

Verheijden, als regisseur, schakelt met zijn acteurs snel en vaardig van sterk emotioneel geladen theater naar documentair theater. Mooi is de verhaallijn die volgt op de verwoesting van het dorp Rawagede, waar op 9 december 1947 een gruwelijk bloedbad plaatsvond: Nederlandse soldaten doorzeefden uit wraak een heel dorp met 431 dodelijke slachtoffers. De confrontatie tussen Elmecky als getraumatiseerde Indonesische vrouw en Beekhuizen als oorlogsveteraan die aangeeft ‘met goede bedoelingen in de Oost te vechten’ bouwt spannend op naar een heftige, dramatische climax.

Prachtig is hoe Beekhuizen aangeeft dat voor de soldaten die vochten in Indië dit land was als het paradijs en dat de belofte van regeringswege was dat heel het land aan hun voeten zou liggen. Wat een pijnlijke leugen. Het is fraai gedaan dat de acteurs soms midden in het spel even stilhouden en op Brechtiaanse wijze terzijde stappen, de historische context belichten en weer verdergaan. Zo komen langzaam lang verborgen verhalen aan het licht, alles tegen de koloniale achtergrond.

Het knappe is dat Verheijden niet per se een politiek correct standpunt inneemt, zoals de laatste tijd zeker voor de derde generatie Indische Nederlanders geldt. Hij kiest vakkundig voor het medium theater om pro en contra, stem en tegenstem te laten klinken. Zelfs het beladen begrip tempo doeloe, ofwel de goede oude tijd van het vooroorlogse Indië, durft hij in de dramatische vertelling een plek te geven.

De scène dat Soekarno de Proklamasi uitspreekt en dat zijn vrouw Fatimah in allerlijl de Indonesische rood-witte vlag in elkaar naaide is meesterlijk, maar licht overgeaccentueerd. De onafhankelijkheidsrede vond plaats op zeer bescheiden schaal met slechts enkele aanwezigen, de Proklamasi zelf bestaat uit niet meer dan twee regels en de rood-witte vlag werd inderdaad gemaakt van een stuk wit beddengoed maar beslist niet van het rode overhemd van Soekarno, maar van de rode slendang (draagdoek) van Fatimah zelf. Hier neemt de mythe de schrijver op sleeptouw.

Toevallig heb ikzelf het Huis van Proklamasi in Jakarta bezocht en daar wordt de hele geschiedenis tot in de perfectie uitgebeeld en verteld. Ook dat de pemuda’s gewapend waren met revolvers is weliswaar cowboyachtig spannend, maar onjuist; de jonge vrijheidsstrijders hadden nauwelijks wapens, alleen misschien wat afgedankte of geroofde Japanse geweren. Daarom was hun belangrijkste wapentuig de gevreesde bamboe roentjing, ofwel de aan een zijde scherpgepunte spies van bamboe.

Soms is de voorstelling in historisch opzicht zwaar, zeker voor niet-ingewijden. Er zitten enkele verhaallijnen in die niet helemaal worden uitgewerkt, zoals de suggestie dat Saartje als klein meisje verliefd werd op een Japanse kampcommandant. Dat zou een deel van haar zwijgen verklaren. Nina Bobo is, zoals Verheijden toelichtte na de voorstelling, het eerste deel van de Nina Bobo-trilogie. Met dit eerste deel van het drieluik heeft de crew iets bijzonders tot stand gebracht, indringend politiek theater over een nog immer omstreden onderwerp. En dat zonder vooroordelen, dat is nog het meest bijzonder.

Foto: Melanie Lemahieu