Zou regisseur Andreas Homoki diep in zijn hart een hekel hebben aan Verdi’s Nabucco? Hij lijkt er werkelijk alles aan gedaan te hebben om te voorkomen dat wij mededogen voelen met welk personage dan ook. Dat we aan het slot toch een traantje wegpinken bij de aria ‘Ah, torna Israello’ van Nabucco en het haast gefluisterde ‘Su me…morente…’ van zijn dochter Abigaille is enkel te danken aan de ingeleefde vertolkingen van de bariton George Petean en de sopraan Anna Pirozzi.

Naar eigen zeggen heeft Homoki vooral ingezoomd op het familiedrama in Verdi’s opera over de strijd tussen de Joden en de Babyloniërs. Daar valt wat voor te zeggen: Nabucco’s twee dochters vechten tegen deze achtergrond om zijn troon. De oudste, Abigaille, is bereid over lijken te gaan, terwijl de jongste, Fenena, een liefdesband heeft met de joodse Ismaele. Complicerende factor is dat ook Abigaille verliefd is op Ismaele, die haar liefde echter versmaadt: ‘Mijn leven kan ik je geven, niet mijn hart.’

Helaas slaat de kille regie van Homoki elke persoonlijke dramatiek op voorhand dood. Het enige decorstuk is een groen gemarmerde, podiumvullende wand. Soms komt deze dreigend naar voren, een enkele keer zakt hij naar beneden, maar veelal verdeelt hij het podium in tweeën door middel van een draaiconstructie. Dan bevinden zich de vrouwen aan de ene kant en de mannen aan de andere of omgekeerd. Ook de flamboyante baljurken van de Babylonische dames zijn groen. Associaties met het kinderlied ‘In een groen groen groen groen knollen-knollenland’ dringen zich op.

Het blijft een raadsel waarom Homoki en zijn decorontwerper Wolfgang Gussmann gekozen hebben voor deze alles overheersende kleur. Of is het bedoeld als verwijzing naar de uitdrukking ‘groen zien van jaloezie’ in verband met de rivaliteit tussen de twee koningsdochters? Zij strijden immers niet alleen om de liefde van Ismaele, maar ook om de kroon. Abigaille voelt zich als oudste zwaar ondergewaardeerd omdat ze afstamt van een slavin en de jongere Fenena dus automatisch troonopvolger is.

De sfeer blijft ruim twee uur lang kil en koud, mede omdat het toneel bijna voortdurend baadt in fel licht. In deze context nog iets van emotie overbrengen is geen sinecure. Wellicht dat Anna Pirozzi daarom zo’n keel opzet in het eerste bedrijf, wanneer ze Ismaele en Fenena in innige omarming aantreft. De decibellen van haar aria ‘Prode guerrier’ zouden probleemloos de tempel van Jeruzalem kunnen vermorzelen. Haar ongecontroleerde uithalen doen je verschrikt opveren en je handen voor je oren slaan. Gaandeweg bindt Pirozzi gelukkig in en met haar sterfaria weet zij ons zelfs te ontroeren.

Ook dirigent Maurizio Benini lijkt een voorkeur te hebben voor luid, luider, luidst. Nou is het dorpsplein nooit ver weg in Verdi’s muziek; zijn kleurrijke partituur grossiert in opzwepend tromgeroffel, klaroengeschal, bekkenslagen en volkse deuntjes. Toch zou Benini het adequaat spelende Residentie Orkest wat meer afwisseling in de dynamiek kunnen gunnen. Zeker in de meer verstilde passages met plechtstatig aangehouden akkoorden die een onderhuidse dreiging genereren. Ook lyrische momenten waarin lieflijk harpgetokkel en fraai kronkelende strijkerslijnen spreken van liefde en verlangen komen niet goed uit de verf.

Noodgedwongen zet het verder uitstekend zingende koor van De Nationale Opera ook een tandje bij, wat eveneens emotionele doortekening in de weg staat.  Pas in ‘Va pensiero’, het beroemde Slavenkoor in het derde bedrijf, zakt het volume naar piano en wordt de weeklacht van de Joden om hun verloren land invoelbaar. Waarom het koor lollige pasjes maakt wanneer Abigaille zichzelf triomfantelijk tot koningin der Babyloniërs kroont, is opnieuw een raadsel.

De zangerscast is van wisselende kwaliteit. George Petean is een uitstekende Nabucco, die na wat aanloopproblemen hoor- en zichtbaar groeit in zijn rol. Hij kleurt zijn stem moeiteloos als de zichzelf onoverwinnelijk wanende bullebak, de met waanzin geslagen koning en een verdrietige vader die smeekt om het leven van zijn dochter Fenena. Anna Pirozzi ontwikkelt zich van een loeiende furie tot een vrouw die haar fouten inziet en stervend om vergiffenis vraagt.

De bas van Dmitry Belosselskiy heeft een scherp randje en mist de benodigde laagte om de onverbiddelijke Zaccaria geloofwaardig gestalte te geven. Daar tegenover staan de tenor Freddie De Tommaso en de mezzosopraan Alisa Kolosova die grote indruk maken als het liefdespaar Ismaele en Fenena. De bas Emanuele Cordado is een wat non-descripte Hogepriester, maar in de kleinere rollen trekken Lucas van Lierop als Abdollo en Verity Wingate als Anna de aandacht. Beiden zijn lid van De Nationale Opera Studio.

Al met al een wat teleurstellende voorstelling die meer vragen oproept dan beantwoordt.

Foto: Martin Walz