Na de repetitie is een bewerking door Ingmar Bergman zelf van een essay over de rol van de kunst. Centraal staat een regisseur die volledig opgaat in zijn theaterleven.  Het stuk is samen met Bergmans Persona, over een actrice die vastloopt in haar werk, door Toneelgroep Amsterdam uitgebracht in Luik, in regie van Ivo van Hove.

Regisseur Henrik Vogler (Gijs Scholten van Aschat) gaat compleet op in zijn theaterwerk. Theater is zijn realiteit, en daardoor verliest hij het contact met de echte realiteit. Na een repetitie blijft de jonge actrice Anna (Karina Smulders) hangen, ze praten over theater, het acteren, halen herinneringen op aan de moeder van Anna, Rachel (Marieke Heebink), een ex-geliefde van Henrik, een vrouw verteerd door alcoholisme en depressies.

Zij komt ook nog ten tonele en verwijt hem zijn lafhartigheid. Vlucht Henrik dan weer in zijn theater, in de stilte, de magie van het theater? Daar kan hij alles naar zijn hand zetten, zijn eigen scenografie schrijven, toch? Of niet? In elk geval gaat hij met Anna weg, en laat de voorstelling bij de toeschouwer de hoop achter dat deze relatie een andere zal worden dan die met haar moeder.

Dat alles speelt zich af in een lokaal, met een zitbankje, een bureau, een laptop, videocamera’s, een wit papier op de wand als scherm. Een besloten wereld, met één deur naar de wereld, een wereld waaruit de moeder komt en waarin ze weer verdwijnt, en waarlangs op het einde ook de regisseur en de jonge actrice weggaan.

Na de pauze is het decor leeg. Op een bed ligt een vrouw, er staat een kastje, een stoel. Een steriele ziekenhuiskamer. De dokter (Frieda Pittoors) vertelt dat actrice Elisabeth Vogler (Marieke Heebink) midden in een voorstelling van Elektra gestopt is met spelen. Ze blijft zwijgen, wordt in het ziekenhuis opgenomen. Daar ligt ze, een getormenteerd lichaam als een beeld van de beeldhouwster Berlinde Debruyckere. Er wordt voorgesteld haar naar een andere plek te brengen met meer kans op genezing. De verpleegster Alma (Karina Smulders) begeleidt haar naar een eiland in de zee waar ze tot rust moet komen.

En hier gebeurt er iets wondermoois. De twee toneelstukken zijn als een tweeluik met elkaar verbonden door de thema’s, door de gelijkenissen met de personages, door dezelfde spelers. Ze zijn ook verbonden met de films van Ingmar Bergman en zijn manier van werken. Maar er is tevens een verwantschap in de vormgeving. Bergman schuwde het vormavontuur niet in zijn films en opnamen. Ook Van Hove gaat hierin mee, samen met zijn vaste scenograaf Jan Versweyveld.

Deze keer heeft hij een uitklapdecor gemaakt. Het decor verandert van repetitielokaal naar ziekenhuiskamer en dan naar een plek in volle eenzaamheid en rust. Een plek die je alleen in een film verwacht en niet op een toneel. Een plek waar natuurkrachten – van brandende zon tot zware storm – bij de twee vrouwen hun driften, herinneringen en trauma’s opwekken en hen gelukkig, verdrietig, woedend en opstandig maken.

Elisabeth Vogler kiest voor de stilte. De stilte in het leven en niet de stilte van het theater, volgens Henrik Vogler uit het eerste luik. Dat doet ze als reactie op haar rol in het echte leven, met een ongewenste zwangerschap en de pijnlijke geboorte van haar kind. Haar man (Gijs Scholten van Aschat) komt nog om haar terug te roepen. Maar ondertussen zijn verpleegster en actrice tot één persoonlijkheid uitgegroeid. Elisabeth praat weer, wordt genezen verklaard en de dokter vergoelijkt haar gedrag met het feit dat ze een kunstenares is: ‘Je moet infantiel zijn om  in deze tijd artiest te zijn.’

Niet alleen de uitwerking van de rol van kunst en kunstenaar maakt dit tweeluik boeiend, ook de psychologische en metafysische onderlagen van de menselijke existentie komen haarscherp naar boven in het mooie acteerwerk van de cast. Hoe zij empathisch én ingetogen van de ene gemoedstoestand in de andere rollen en zich eraan overgeven. Dat is vaak magisch, mede door de prachtbeelden.

(Na de repetitie foto: Jan Versweyveld)