Hoe kan een menselijk lichaam zich ontworstelen aan de natuurkundige beperkingen waaraan het onderworpen is? Hoe kan het de zwaartekracht overwinnen, of sterker nog: de grens tussen leven en dood oversteken en weer terugkeren? Nogal wat kunstvormen stellen zich die vragen. Het temmen van de zwaartekracht is een basisverlangen in dans en circus, het tot leven wekken van wat dood is het uitgangspunt van object- en figurentheater. Natuurlijk gaat het zelden over het reëel opheffen van de natuurwetten – zoveel besef van wetenschap hebben de meeste kunstenaars nog wel. Belangrijker is het makebelief: de triomf van de kunstenaar zit hem in het hoofd van de toeschouwer, wanneer die een cicusartiest ziet vliegen, of een kartonnen doos hoort praten.

Misschien heeft Moore Bacon! van de jonge Gentse theatermakers Kobe Chielens en Bosse Provoost nog wel het meest te maken met objectheater, zij het dan in beide richtingen. Zij bezielen, animeren, een levenloos object maar herscheppen evengoed een levend lichaam tot een ding. De invloed van de beeldende kunsten laat zich evident aflezen uit hun titel. Moore Bacon! combineert de abstractie van Henry Moores liggende sculpturen met de duistere, existentiële tragiek van Francis Bacons portretten. Maar sterker nog is de invloed van de animatiefilm. De soundtrack van ritmische, aanzwellende orgelmuziek is afkomstig van het morbide Jeux des Anges (1964) van de Pool Walerian Borowcyks, een bevreemdende prent waarin de gruwel van de concentratiekampen wordt gevat in een absurde reeks desintegrerende en verbrokkelende figuren. Het is de macht over leven en dood die enkel animatie bezit: cartoonfiguren vallen het ravijn in of worden in stukjes gezaagd, maar laten zichzelf daarna moeiteloos weer ineenpuzzelen.

Het wondermiddel waarvan Chielens en Provoost zich bedienen om het publiek mee te nemen in hun suspension of disbelief heet licht. Of beter: de afwezigheid van licht, het spel met het halfduister, waarin het menselijke brein in weerwil van zichzelf op zoek gaat naar samenhang en betekenis. Het openingsbeeld van Moore Bacon! is een zittend lichaam, linksachter en ver weg op scène, uitgelicht door één spotje. Dat het een lichaam is veronderstellen we tenminste, want wat we eigenlijk zien is een homp, een vleeskleurige sculptuur, waaraan boven of onder moeilijk te onderscheiden zijn. Zijn het de lendenen of de schouderbladen die bovenaan opbollen? Staat deze romp op zijn hoofd of toch rechtop? Pas wanneer er beweging optreedt krijgt de vorm iets herkenbaars. Er valt een linkerarm opzij, of is het een been? Met een hypnotiserende traagheid kantelt de sculptuur, worden er lichaamsdelen zichtbaar, maar ze lijken verkeerd aan het lichaam te zijn vastgezet of autonoom te functioneren. Elk ogenblik moet het publiek, ingespannen turend, opnieuw grip zien te krijgen op wat het denkt te zien.

De homp vouwt zich open, het torso krijgt ledematen, het proces van vermenselijking wordt ingezet, al blijft het hoofd onzichtbaar – meer dan een mens onplooit zich een hybride wezen, dat van de ene fabelachtige gedaante in de andere overvloeit. De associaties gaan van een Minotaurus, een stier in een grotschildering, een worm en een kikker tot een Bambi op onnatuurlijk hoge poten, in doodsangst rondkrabbelend op het ijs. De verbeelding heeft aan deze Moore Bacon! een vette kluif, maar welk wezen er ook verschijnt, het lijkt steevast te lijden onder een existentiële toestand van angst en verwarring. De humor die wel degelijk in Moore Bacon! steekt is van een tragische soort, ze herinnert aan de gitzwarte zelfspot van de Russische absurdist Daniil Charms, of aan het grafische signatuur van Monty Python – denk aan de grote voet die met een onverschillig ‘pffft’ alles onder zich vermorzelt. Er zit niets anders op dan te lachen, al zijn deze wezens grappig en zielig tegelijk.

Een sleutelmoment in Moore Bacon! is een beeld dat sterker dan alle andere aan ‘menswording’ refereert: een naakt, mager, uitgestrekt lichaam – weliswaar nog steeds onthoofd – dat niet anders kan zijn dan de ontzielde Christus, vlak na zijn kruisafname. Op dat moment lijkt het proces van vermenselijking in zijn tegendeel over te gaan, want deze mens der mensen wordt door stroboscopisch licht in stukjes gehakt, versnipperd tot uiteenvallend vlees, tot materie. Vervolgens echter lijkt de dramaturgie te stokken, want er volgt een passage van totale abstractie waarin enkel zacht, rood licht zichtbaar is. We kunnen de sequens moeilijk duiden in de logica van vermenselijking naar verdinging en terug – zeker in het kader van de ‘eye-opener’ waarmee Moore Bacon! alsnog eindigt. Maar misschien is dat een typisch dramaturgenprobleem, en steekt er helemaal niet zo’n strak conceptje achter Moore Bacon! Misschien moeten we stoppen met denken en ons gewoon overgeven aan de ervaring van het kijken en het samenspel van licht en beweging ondergaan.

Ook dat is op zich al een radicaal uitgangspunt. Want Moore Bacon! thematiseert niet alleen de sculpturale waarde van een menselijk lichaam, maar tegelijkertijd ook de voorwaarden voor het kijken zelf: rust, tijd, aandacht. Provoost en Chielens maakten geen hapsnap-voorstelling die zich zomaar laat navertellen. Ze durven een serieuze inspanning te vragen van hun publiek. Dat zo’n voorstelling, die tijd en zintuiglijkheid plaatst boven direct-te-consumeren-theater, twee keer kort na elkaar bekroond werd (IYMA-Award en Het Debuut op ITs en Jongtheaterprijs op Theater Aan Zee), is een mooi en hoopgevend signaal.