De voorstellingen waarbij Jeroen de Man als maker betrokken is hebben het allemaal: ze spelen met het spelen en creëren door stapeling druk op de betekenis. Ook in het als opera aangekondigde Money makes the world go round – Ariadne auf Naxos, dat hij maakte met een grote groep leerlingen van het Conservatorium Maastricht en de Toneelacademie Maastricht, dwaal je door alle lagen van de vertelling en sta je regelmatig op het verkeerde been.

De opera die het tweede deel van de titel vormt, Ariadne auf Naxos van Richard Strauss, is deel van de collage die De Man en de leerlingen hebben gemaakt. De rijkste man van Wenen geeft een feestavond, met een diner, een opera, een klucht en vuurwerk. Omdat het vuurwerk per se op tijd moet beginnen, draagt hij de spelers en muzikanten op de klucht en de opera gelijktijdig op te voeren. Een dilemma dat een stuk-in-een-stuk oplevert waarin tragiek en humor met elkaar wedijveren. Een opera met een cross-dressende componist bovendien en ook nog eens met een sprekende rol. Dit verbond van toekomstige theatermakers en klassieke muzikanten gebruikt het gegeven als basis voor een rijk spel met hoge en lage cultuur, met noodzaak en conventie, met echt en nep, roes en ratio, virtuositeit en falen.

Gaan ze nou beginnen of niet, is de eerste minuten de vraag. De acteurs zijn tussen dozen, kledingrekken en plastic tassen nog aan het overleggen, uitpakken, opruimen, en inrichten. Eén voor één richten ze het woord tot de kijkers, als ‘zichzelf’, als toneelschoolstudenten die op zoek zijn gegaan naar wat opera voor ze betekent; een proloog als vlakkevloercollectief, een proloog op de proloog in de opera van Strauss. Achter hen staan instrumenten zonder muzikanten.

Zodra de pro-proloog wordt afgerond, zwaaien de deuren open en stromen de leden van het orkest en het koor en een hele cast aan solozangers binnen. Een vrolijk ogende tenor doet zingend en dansend zijn ronde. Er is een verrijdbare deur naar nergens. Er klinkt orkestmuziek maar die komt van een opname; dirigent Christian Casleanu en zijn muzikanten zitten er werkloos bij. Het blijkt de soundtrack van een film waarin een jongen in een Death Metal-shirt in zijn bed wordt belaagd door een grote groep jonge vrouwen in bloemetjesjurken.

En daar begint de opera dan toch. Met de geplaagde crossdressende componist (Teodora Drozdik-Popovic met een fenomenale plaksnor) die zo’n zacht en licht vibrato heeft dat je hoopt dat hij/zij straks op je schouder komt zitten om lekker in je oor te komen kwetteren. En met het hele orkest op maar een paar meter van ons vandaan. Maar voordat het grote zingen kan beginnen, voor we ook maar één keer de kans krijgen om de befaamde coloraturen van Zerbinetta het te horen opnemen tegen de primadonna, stapt tenor Raimonds Počs uit zijn rol en spreekt ons in het publiek aan op ons applaus.

Waar zijn wij nou helemaal mee bezig? Waarom klappen wij? We worden beschimpt om onze burgerlijke fatsoensnormen en de veiligheid die we zoeken in de af-heid van het kunstwerk. Het hele stuk van Strauss verdwijnt van het toneel om nooit meer (of toch wel?) terug te keren en wat volgt is een lange, steeds verder uitwaaierende verkenning van de betekenis van het Bacchische in ons leven, met circusacts, video, huilende maskers, verschrikte blote billen en een duet uit Le Cid van Massenet. En een vet spelende, haast schmierende Diederik Kreike als Bacchus.

Het is knap hoe De Man met zijn jonge performers en muzikanten van betekenis naar betekenis springt en de verschillende genres met hun eigen opvoeringstradities zo door elkaar laat lopen dat de delen soms een nieuwe zeggingskracht krijgen. Want het is wonderlijk hoe opera werkt in zo’n relatief kleine vlakkevloer-opstelling; zo dichtbij hebben de zangers een aanraakbaarheid die voor mij weleens mist bij grootschalige opera-uitvoeringen.

Mooi hoe de studenten van het Conservatorium Maastricht (dat zich met de slogan ‘Beyond Borders’ nadrukkelijk presenteert als een kunstvakopleiding die over de grenzen van de disciplines heen wil kijken) dat oppakken. Hoe de stemmen van het koor na die hele bonte stoet van scènes en vondsten haast letterlijk als een goddelijke adem over onze wangen blazen.

Toch duurt het wel wat lang allemaal. Tussen het moment dat Počs uit zijn rol stapt en het weerwoord dat hij aan het eind krijgt van de rijke vrouwen zitten zoveel scènes op zoveel niveaus binnen en buiten de fabel dat het volgen van nog eens vier monologen veel vraagt van de kijker. Niet dat ze niet waardevol zijn in al die rijkdom, en niet dat het niet slim in elkaar zit allemaal. Maar op momenten is het lastig om alle lijntjes bij elkaar te blijven houden. Dat Violet Braeckman overtuigt met haar verwerping van de rebellie waar Počs naar streeft bewijst dat ze wat in haar mars heeft.

Die stapeling van stijlen, genres, stukken kenmerkt wel de energieke en gulle verbeeldingskracht van De Man; denk aan Casablanca dat hij onlangs maakte bij het Nationale Theater, zie haast al het werk met De Warme Winkel, maar ook in een vroege voorstelling als Een Bossche Ziel zat het al.

Een kleurrijke berg meuk, bij elkaar gezochte lappen tekst en stukken muziek, gedegen documentatie, humor plus soms net een beetje sentiment, en steeds een vermoeden van een geheim: als die hoeveelheid onder de juiste druk komt zie je hoe al die elementen vloeibaar worden. En hoe er dan langzaam iets naar boven komt, iets dat licht genoeg is om te drijven en sterk genoeg om niet te smelten; een geheim, een waarheid.

Foto: Frank Hirschhaussen