Verbluffend zijn het gemak en de openheid, waarmee de vijf dansers van Rosas en cellist Jean-Guihen Queyras zich wagen aan de Zes suites voor onbegeleidde cello van Bach (BWV 1007-1012). Choreograaf Anne Teresa de Keersmaeker weet op het podium de noodzakelijke ruimte te scheppen voor een even kwetsbare als onverschrokken leegte, die als basis dient voor de volheid van het in verhouding treden met Bach. De uiterst fijnzinnige architectuur van het werk en de intieme, woordenloze conversaties tussen de cellist en de dansers Michaël Pomero, Julien Monty, Marie Goudot, Femke Gyselinck en Boštjan Antončič maken grote indruk.

Hexagonen of zeshoeken, van waaruit cirkels, spiralen en uitwaaierende verbindingslijnen spruiten, vormen de basis voor het ruimtelijke parcours, zoals dat in veel werk van De Keersmaeker het geval is. De meetkundige verhoudingen staan aangegeven met krijt en kleurig plakband op de vloer en worden per suite nog eens herschikt. Ze genereren een fascinerend spel van complex variërende vorm en harmonie. Zonder werkelijk een idee te hebben van wat Bach of De Keersmaeker nu precies daarmee doen of bedoelen, blijven de aanwijzingen op de vloer een functionele verwijzing naar hoe de abstracte perfectie van de getallen (en hoe die gereflecteerd wordt in de materie) de menselijke maat te boven gaat.

De vloer is grijs en het toneelhuis leeg. Een beetje kleur komt van de plakbandlijnen, de sneakers van de dansers én het nonchalant weggegooide vestje van danseres Gyselinck. Het zijn minimale gestes die soberheid propageren, de wens om de dingen terug te brengen tot de bare minimum, om zo weinig mogelijk toe te voegen en alleen het hoogst noodzakelijke of essentiële te doen.

De kleurtjes geven het simpele verband aan tussen de stappen van de dansers en de uitgelegde banen op de vloer. Het weggegooide vestje herinnert aan het informele handelen van een enthousiaste en geconcentreerde instrumentalist. Ook choreografisch sorteert de eenvoud maximaal effect. Het laat ruimte tussen de verschillende registers van muziek en dans en stelt de toeschouwer in staat op zijn gemak te kijken én te luisteren. In al het grijs komt de echte kleuring van de dans en de muziek.

Cellist Jean-Guihen Queyras, die als enige de volle twee uur van de zes suites doorwerkt, krijgt per suite een andere plek op de vloer en cirkelt zo met steeds een andere danser als partner rond een zwaartepunt voor op het podium. Zo ontstaat een midden dat zowel muzikaal als dansant wordt doorkruist, waar muzikant en danser samenkomen en elkaar weer verlaten.

In het tweede deel van iedere suite (ik geloof steevast een Allemande) voegt zich dan Femke Gyselinck bij hen voor een duet, of beter: een trio. Het komen en gaan, dat alleen in de laatste suite culmineert in een groepsdans, blijft altijd de karaktertrekken houden van een zoeken en treffen op een organisch gegroeid speelveld. Niets in de voorstelling doet denken aan een repetitie, maar alles vermijdt de frontale marsorde, waar veel vormgerichte dans op gebaseerd is.

In de onmetelijke ruimte van het leeggeruimde podium hebben de bewegingen iets nietigs en alledaags. Het is in de timing, de wederzijdse modulatie en de dialoog met de muziek dat het lopen, stappen, draaien, vallen, liggen, rollen, staan en luisteren lading krijgen. Kleine symbolische gestes verwijzen naar de barok. Er wordt een hand bij een mond gehouden of een arm gedraaid omhoog gereikt. Schier eindeloos is de hoeveelheid mogelijkheden om te bewegen: in de ruimte, om de eigen as, naar de vloer, ten opzichte van de muziek, de muzikant en heel soms een andere danser.

In het aanzetten en overwegen hebben de bewegingsfrasen vaak het ritme van een conversatie. De dans beweegt onder het tempo van de muziek door, als vanuit een nadenkende gesprekshouding, een speelse tweede stem of een stevige ondergrond. Dan weer veert de dans op, in een uitgelaten virtuositeit met de muziek mee. En alles op de tel en de tegentel van Bach.

Voorbij de zoektocht naar gelukzaligheid in de ultieme onderlinge afstemming zijn er ook uitgesproken sociale momenten, zeker in de laatste scene met Suite nr. 6. Dansers staan stil om samen te luisteren, de armen gestrekt langs de rug van een mededanser, beschermend en gezellig (als van gezellen). Of ze doen aan pootje baden richting publiek, net op de rand van podium en zaal. Het publiek kijk niet zelden mee over de schouder van een danser of de muzikant.

De titel van het stuk is ontleend aan een Lutheriaanse hymne, die over dood en verlossing gaat. Mitten wir im Leben sind, mit dem Tod umfangen. Wer ist, der uns Hilfe bringt, dass wir Gnad erlangen? De eerste strofe bergt een soort belofte in zich: Mitten wir im Leben sind – en staat zo ook op de grafsteen van Pina Bausch. De dood als vanzelfsprekend onderdeel van het leven komt in de voorstelling tot uiting in de grote rol die de vloer speelt, met veel lage, horizontale bewegingen.

Mocht de choreografie als een autobiografische overpeinzing worden opgevat – over dood en leven, leven en werk – dan levert de geserreerde en heldere bijdrage van Femke Gyselinck, de assistent van De Keersmaeker die diens rol danst omdat de laatste van een paard viel en haar schouder brak, zo mogelijk nog een extra dimensie. Klein en scherp is Gyselinck, als een Schrijvertje op het water. Uit haar bewegen spreekt een fiere bescheidenheid. Als stand-in brengt zij aan de ene kant het optreden van De Keersmaeker in herinnering, maar laat ook zien dat de maistro vervangbaar is, wat een prachtig vanitas-motief aan Mitten wir im Leben sind meegeeft.

Het is vooral de heldere intimiteit van het ensemble-werk van brilliante performers die in alle bescheidenheid op de grens van hun kunnen zitten, zonder enige dramatiek, maar zoals dat in het Duits heet vanuit Ahnung, vertrouwend op zichzelf, elkaar, en de voorzienigheid, met Bach aan hun zijde, die Mitten wir im Leben sind zo bijzonder maakt. Omdat het werk zo vanuit de danser, vanuit de instrumentalist gedacht is, kun je als toeschouwer eenvoudig over hun schouders mee kijken, luisteren, denken en voelen.

Mitten wir im Leben sind heeft iets existentieels, diep en roerend, maar celebreert ook de leegte, het niets, de chaos, materie zonder zin. De twee voorstellingen tijdens Julidans waren al snel na de bekendmaking van het programma uitverkocht. Voor wie er niet snel  genoeg bij was, een voorstelling die zoals de Guide Michelin het zegt, vaut le detour, vaut le voyage, richting Wenen, Parijs of Antwerpen.

Foto: Anne Van Aerschot