In de zogenaamde ‘anale driehoek’ verveelt iedereen zich kapot. De ongelukkige Vlamingen die daar het levenslicht zien en opgroeien, verlangen al na een paar jaar naar verlossing in de vorm van de dood. De verveling tussen geboorte en die dood is zó verschrikkelijk dat je er waanvoorstellingen van krijgt. En krankzinnige verhalen door verzint.

Ziedaar in kort bestek de bron waaruit Pieter Verelst put voor zijn debuutvoorstelling Mijn broer en ik. Een Vlaming, die met de in Vlaanderen gewortelde stijl van ‘absurdistische comedy’ het podium op wil, is gezegend wanneer hij ter wereld is gekomen tussen de dorpen Kontich, Aartselaar en Reet. Dan kun je later van de nood een deugd maken en ons erover vertellen. Over de natte acné van je tweelingbroer Maurice en hoe de hele familie wagenziek werd in een Fiat 500 en de kots de hele binnenkant van de auto bedekte.

Alleen een ongebreidelde en soms volledig op hol slaande fantasie maakt je tijd op aarde in deze driehoek nog enigszins draaglijk en daarmee blijf je de verveling de baas. Verelst, een jaar geleden winnaar van de juryprijs van Cameretten, stort het in anderhalf uur over ons uit. Een verhaal vol klinkklare nonsens over hemzelf en zijn lang geleden op raadselachtige wijze verdwenen broer en wat zij deden, hoe hun verhouding was, wat ze verzonnen om de tijd door te brengen en hoe Maurice hem het leven zuur maakte.

Verelst vist met zijn absurde verhalen in dezelfde vijver als landgenoot Wim Helsen. Alleen kun je hem, meer nog dan met Helsen het geval is, nauwelijks nog in verband brengen met ‘cabaret’. Van iets ‘signaleren’, van schuren, van op lange tenen staan, van enig bewustzijn over wat er rondom ons gaande is, is geen sprake in Mijn broer en ik. Je hoeft ook geen enkele poging te doen nog ergens iets geloofwaardigs te ontdekken. Die is er niet, dus onderga het maar gewoon.

Wat uit de ‘anale driehoek’ komt is gewoon pure kolder. Want daar vragen ze zich zaken af, waar wij normale stervelingen niet bij stilstaan. Toegegeven, het is ook pure tijdsverspilling na te gaan hoe het zit met de overeenkomst tussen varkensdarmen en kamperen, maar ook nutteloze kennis is kennis. De 1 april-grap waarmee zijn pa zijn moeder nogal liet schrikken, verdient daarentegen geen navolging.

Verelst slaat soms hevig door in zijn verhaal en door de overkill aan flauwiteiten verslapt de aandacht meer dan eens. Die hij telkens weer terugwint door de grote mate van onvoorspelbaarheid die hij heeft aangebracht. Een schreeuw, een huilbui, een woeste dans, een knap stukje pianospel, een buiteling of een acrobatisch kunstje, ze komen uit het niets. Of hij pakt een stofzuigerstang en gebruikt die als didgeridoo. Maar juist die onvoorspelbaarheid uit de Vlaamse school is inmiddels een voorspelbaar trucje geworden. Je weet dat het komt. Neemt niet weg dat Pieter Verelst overduidelijk een van de betere leerlingen van die Vlaamse school is.

Een leerling met hele sterke troeven, waaronder groot komisch acteertalent, een soepele fysiek en elastieken mimiek. Die helpen hem in niet geringe mate zijn absurde invallen uit te serveren en te laten smaken. Zoals de imitatie van een ezel die een koelvriescombinatie probeert uit te poepen. Voor wie het minder absurd en puberaal wil: hij doet ook een meeuw en vervolgens de ontmaagding van Esther Jansen. Wie dat ook moge zijn. En dan zien we zowaar een glimp van de oude Hans Teeuwen.

Aan het einde hijgt hij: ‘waar ben ik toch in godsnaam mee bezig’.  Da’s een vraag waarop we nog even kunnen kauwen na afloop.

Foto: Tom Bertels