Bij binnenkomst moet je even met je ogen knipperen. Frascati 1 is voor de gelegenheid omgetoverd tot een klein paradijs, waarin een lieflijk kiezelpad om een idyllisch fonteintje leidt, de Japanse sierkers vol in bloei staat en twee jongelingen dromerig in het gras liggen, terwijl het publiek verspreid in de tuin plaatsneemt op lage tweepersoonsbankjes en losse stoelen. In die entourage worstelen Melchior en Wendla – in heerlijk groteske hartstochtelijkheid, want: Florian Myjer en Kim Karssen – met liefde, voortplanting, die rare dromen die hen overvallen en ‘waarom ze eigenlijk op de wereld zijn’.

Uitgangspunt van Mephisto Park is de tekst Voorjaarsontwaken, die toneelschrijver Frank Wedekind schreef aan het eind van de negentiende eeuw en waarin een groep tieners uit de opgelegde keurslijven en hypocriete fatsoensnormen van hun ouders breekt. Theatermakers en performers Florian Myjer en Kim Karssen bewerkten de ‘jeugdtragedie’ tot een stuk voor twee personages: ze schrapten, voegden personages samen en schreven er weer teksten bij, tot er een serie ontmoetingen tussen Melchior en Wendla overbleef.

In hun lekker vet aangezette speelstijl – die aanvankelijk in alles jeugdigheid en vrolijke naïviteit ademt – proberen deze tieners grip te krijgen op hun ontluikende seksualiteit en aanverwante grote thema’s. Wat is onbaatzuchtigheid? Hoe werkt de voortplanting? Hoe voelt het als iemand je pijn doet? Hun dialoog ademt vanaf de eerste seconde een zeer verraderlijke onschuld: huppelend, dartelend en plagend onderzoeken deze jonge personages thema’s die op de toneelvloer (en niet alleen daar) als je niet oppast eenvoudig in een troebele ellende kunnen uitpakken. En jawel, ook hier blijkt de hel niet verder dan één deur verwijderd van het paradijs.

En die deur naar de hel, waar twijfel en terughoudendheid het afleggen tegen lust en driften, is er een die je niet op een kier kan zetten: eenmaal open staat die wijd open. Zodra Melchior en Wendla hun als zondig veronderstelde gedachten ook maar enigszins de ruimte geven, neemt de lelijkheid het volledig over. Weg paradijselijke omgeving, weg lieflijke dialoog, weg omfloerst om elkaar heen dartelen. Niets ontsnapt aan de uitgerekte fysieke sloopscène waar deze voorstelling in uitmondt – en waarin je de beeldende, associatieve signatuur van eindregisseur Davy Pieters herkent. Het paradijselijke toneelbeeld (van Janne Sterke) wordt dan prachtig uitgelicht (lichtontwerp: Varja Klosse): met zowel laaggeplaatste lampen als grote lichtbakken aan het plafond, ontstaat er ineens een duister schaduwspel in het aanvankelijk zo harmonieuze lente-tafereel. De idylle wordt voorts letterlijk gesloopt.

Myjer en Karssen zijn innemende performers en duidelijk ontzettend goed op elkaar ingespeeld. Dat merk je vooral in de dialogen, die vol overgave gespeeld worden en voortdurend van allerlei slimme knipoogjes en terzijdes worden voorzien. Die overgave houdt weliswaar stand in de vooral beeldende theatrale uitputtingsslag waar de tweede helft uit bestaat – in een zinnelijk kat- en muisspel sparen ze zichzelf noch de ander, wat zonder twijfel een aantal heerlijke toneelmomenten oplevert – maar toch slaat de voorstelling daar op enig moment genadeloos murw.

Want de theatertaal die Myjer en Karssen hanteren, blijft consequent grotesk en schreeuwerig. Het ontbreekt aan oprechtheid, kwetsbaarheid of tegenkleur die verdieping of meerduidigheid hadden kunnen aanbrengen. De ontluikende driften die gepaard gaan met volwassen worden laten geen ruimte voor nuance of verstilling, lijken ze daarmee te willen zeggen. Maar dat resulteert hier wel in behoorlijk schematisch, per saldo weinig interessant toneel.

De personages eindigen ten slotte gehavend naast elkaar, in uitputting of berusting – die twee liggen misschien minder ver van elkaar vandaan dan je denkt als je nog jong bent. Er is geen verzet meer, maar ook geen passie, geen jeugdige onbezonnenheid of nieuwsgierigheid. Het paradijs is ontmanteld.

Ze zijn volwassen.

Foto: Bas de Brouwer