Regisseur Liliane Brakema ensceneert bij NTGent Menuet van Louis Paul Boon. Het resultaat is een degelijke maar ook wat kleurloze versie, die er ondanks enkele sterke troeven niet in slaagt de noodzakelijke vertaalslag te maken naar vandaag.

Over Boons Menuet (1955) is al veel geschreven – vaak psychosociale en maatschappelijke analyses, die vertellen dat de roman een meedogenloze dissectie is van een katholiek Vlaanderen dat na de oorlog blijmoedig zijn morele waarden verruilt voor materiële welvaart, of een schrijnend portret van de onoverbrugbare kloof waardoor zelfs de meest naaste medemens altijd een vreemde blijft… etcetera. Het is allemaal waar en waardevol, maar het is an sich ook te weinig, in die zin dat het belang van een boek – of in dit geval: een toneelbewerking – zich niet laat afmeten aan zijn ‘intrinsieke’ boodschap (mocht zoiets al bestaan) maar aan de manier waarop het iedere keer opnieuw tot leven komt in het hoofd van de lezer of het publiek. Misschien is dat het grootste probleem met de versie van Liliane Brakema bij NTGent: Menuet is een knap verteld en uitstekend geacteerd verhaal uit een niet zo ver verleden, maar het laat mij achter zonder antwoord op de belangrijkste vraag: waarom zou ik hier vandaag nog naar kijken?

Niet dat er geen enkele reden is om naar Menuet te gaan. De voornaamste bestaat er misschien wel uit dat de tekst van Boon, ook in de radicale bewerking die Tom Blokdijk in 1997 maakte voor Johan Simons, staat als een huis. Menuet in romanvorm bestaat uit drie hoofdstukken, die telkens een andere blik bieden op dezelfde korte tijdsspanne, gezien vanuit het standpunt van een van de protagonisten. Beurtelings geven een man, zijn echtgenote en hun jonge huishoudhulpje inkijk in de gevoelens en gedachten rond zichzelf, de verhouding tot hun huisgenoten en de samenleving.

Dat het huwelijk tussen de man en zijn vrouw berust op leegte, dat hij zich seksueel tot het jonge meisje voelt aangetrokken, dat zijn vrouw zwanger raakt van haar zwager – het zijn nauwelijks spoilers, omdat het in Menuet niet gaat over wat er gebeurt, maar over de machteloze manier waarop de personages hun leven overschouwen vanuit de benauwende gevangenis van hun geest. In Blokdijks tekst worden de drie monologen verknipt en ineen geschoven zodat er interactie lijkt te ontstaan tussen de drie. Maar die dynamiek is slechts schijn, en de ervaring dat zelfs de gelijktijdige lezing van hun gedachten (en hun parallelle fysieke aanwezigheid op het toneel) hen niet uit hun mentale isolement haalt hakt er zo nog dieper in).

Ook in Brakema’s enscenering is er slechts contact dat er geen is – de personages klauteren over een compacte opeenstapeling van uniform grijzig meubilair (ontwerp: Bettina Pommer) langs elkaar heen, reageren schichtig op elkaars stem of lijfelijke aanwezigheid, weten en doorzien alles al maar zijn te zeer lamgelegd om te handelen. Vooral de man (Bert Luppes) breekt niet uit zijn lichaam, zijn hele wezen trilt ingehouden, net zoals de soundtrack van zijn leven: af en toe weerklinken gedempte flarden van burgerlijk-klassieke muziek, alsof de radio, dat stralende symbool van vooruitgangsdenken, onder een kussen in de zetel wordt gesmoord. In het spreken van de drie zit een crescendo: komt hun verhaal aanvankelijk traag op gang, met horten en stoten, dan drijft Brakema tempo en volume op tot ze uiteindelijk als drie spraakwatervallen hun (ongehoorde, in dubbele betekenis) frustratie uitschreeuwen – op dat moment wordt het kind geboren.

Bert Luppes, Chris Thys en Lien Wildemeersch zijn van het kaliber dat het lijf kan laten spreken: Luppes kijkt het publiek in met de humoristische complicité van iemand die de afschuwelijke absurditeit inziet van het feit dat hij ‘slechts toevallig’ in zijn leven figureert, Thys zoekt met heel haar mimiek bevestiging voor het aan kinderlijkheid grenzende optimisme waarmee ze haar toekomstdroom beschermt, de opstandig krieuwelende tenen van Willemeersch en haar bokkige schouders verraden de woede van het meisje, een woede die haar wreed maakt – met een begrip als ‘toekomst’ moet je bij haar niet komen aanzetten.

Alleen: daar blijft het zowat bij, wat de interpretatie betreft van Brakema, en die interpretatie – of net het gebrek eraan – catalogiseert deze Menuet tot nauwelijks meer dan een degelijke maar weinig eigen uitvoering van wat al bestond. Natuurlijk kan je in interviews en dramaturgische leaflets lezen over de parallellen die Brakema trekt tussen haar eigen tijd/generatie en deze tekst, je kan in de man een vroeg slachtoffer van burn-out zien, in de vrouw een uitwas van een materialistische competitiegeest, het meisje is een vroegrijpe nihilistische puber, alleen: ik zie het niet in Brakema’s regie. In de tekens die zij op het toneel zet spoort geen connectie tussen de tijdsgeest van toen en die van nu, er lijkt geen doorwerking te zijn van iets wat vandaag aan de hand is – containerbegrippen als ‘eenzaamheid’ en ‘vervreemding’ zijn niet voorbehouden aan de fifties of aan dit era, ze zijn van toepassing op alle tijden. Om deze bewerking van Menuet een contemporaine meerwaarde te geven is meer nodig dan een illustratie daarvan.

Foto: Phile Deprez