Een opgebaard lijk in een kist. Iemand die denkt dat hij een hond is. En als derde een danseres in een sterfscène. In Theater Frascati was een soort rariteitenkabinet te bezoeken dat of op een kermis, of in een achttiende-eeuws wetenschappelijk instituut, of in een avant-gardistische kunstgalerie zou kunnen staan.

Allereerst het lijk (Nature Morte). Het ligt theatraal en strak in pak opgebaard midden in een lege zaal. Als een Lenin aan het Rode Plein of als een pas overleden coryfee in Carré of stadsschouwburg. Bezoekers mogen net zo dicht bij de baar komen als ze willen. Is het een pop, een echt lijk of toch Roy Peters de man van het concept van de avond? De vraag blijft lang onbeantwoord (‘levensecht’) en dat is een enorme verdienste. Je blijft raden om je eigen houding te bepalen. Gedrag is nu eenmaal anders wanneer je met een lijk bent of een pop, of met iemand van wie je denkt dat-ie nog leeft (en meeluistert en misschien wel straks terugkijkt).

De man die een hond speelt (Bark) is nog confronterender. Hij doet het erg goed en valt, net als het lijk, geen moment uit zijn rol. In een vleeskleurige lendedoek loopt hij op handen en voeten heen en weer door zijn kooi. Hij reageert op geluiden en mensen die voorbijkomen en blaft soms. Kijkt net als een echte hond met grote ogen naar bewegingen. Geen enkele menselijke gezichtsuitdrukking op zijn gezicht. Hier is de vraag, het spelletje mee te spelen of toch gewoon doen alsof het een meneer is.

Het derde deel (Jeanne) lijkt nog het meest op een gewone voorstelling. Een wild gebarende Truus Bronkhorst worstelt met zichzelf en de wereld. Nadat de eerste keer het hele toneel onder rook is ondergedompeld, worden haar gebaren vloeiender en het licht vriendelijker. Na een tweede rookkanon ligt ze bewegingsloos op de grond en krijgt ze een deken over zich heen geworpen. De rook zoekt over de tribune een uitweg. Niet ver weg blaft de hond.