Marx was geen marxist. Dat is de kern van de theatermonoloog Marx van filosoof/theatermaker Stefaan van Brabandt bij Het Zuidelijk Toneel. Echt nieuws is het niet, maar het kan geen kwaad om er af en toe eens aan te worden herinnerd, bijvoorbeeld door Marx zelf.

Hij kon er tenslotte ook niks aan doen – zo zegt hij bij monde van Frank Lammers, bekend van rollen als Jumbo-klant en Michiel de Ruyter – dat overijverige volgelingen van zijn ideeën dogma’s gemaakt hebben en in zijn naam miljoenen de dood in hebben gejaagd. Híj heeft immers niet een blauwdruk voor een communistische heilstaat gegeven, alleen een analyse van het kapitalisme gegeven en een vergezicht geschetst. Hij stond zelf bij leven hooguit voor kleine clubjes te preken en zelfs die kleine clubjes, met hun sores en vetes, kwamen hem de strot uit.

Wat deze Marx zich vooral afvraagt, is: ‘had ik niet beter leren zwemmen?’ – en niet alleen vanaf de waterkant de stromingen van geschiedenis en kapitaal te beschouwen. Waar hij vooral spijt van heeft, is hoe de arme Jenny Marx, geboren freule Von Westphalen, heeft moeten lijden onder zijn armetierige bestaan als journalist en revolutionair – om maar te zwijgen van de kinderen, van wie er drie jong stierven, één dood geboren werd en twee later zelfmoord pleegden. Als de goede Friedrich Engels niet steeds in de buurt was geweest om geld toe te stoppen en brandjes te blussen, dan was er nooit een zin van Das Kapital op papier gekomen, zoveel is duidelijk.

De Marx van Frank Lammers houdt het midden tussen een morsige buschauffeur en een motivational speaker: hij draag een slecht zittend, streekvervoers-bordeauxrood gevoerd pak en prutst de hele tijd aan zijn neus en oren, maar hij heeft ook zijn oneliners en trucjes om het publiek aan te spreken paraat (‘wat zit u nou te fronsen?’).

Een nepbaard is achterwege gelaten, maar het ronde postuur deelt Lammers met zijn personage, en daar worden ook meerdere zelfbeklagende grappen aan gewijd. Nee, dan Friedrich Engels. Die was alles wat Marx niet was: lang, slank, blond, een echte Ariër, competent en georganiseerd, met een bed vol minnaressen. Marx bezwangerde alleen zijn huishoudster, waarna Friedrich zich als bastaardvader opwierp en een pleeggezin regelde.

Van Brabandt vervlecht in zijn tekst Marx’ filosofie met zijn biografie, en presenteert dat leven als een schelmenroman. Het is niet moeilijk sympathie op te brengen voor deze sappelaar, door zijn vader voorbestemd voor de advocatuur maar gegrepen door de wijsbegeerte, die zijn hoop op een leerstoel gefrustreerd zag door een Berufsverbot, drie of vier keer verbannen werd en één keer in de cel zat, het Communistisch Manifest schreef in een café aan de Grote Markt in Brussel en Das Kapital in de leeszaal van het British Museum.

Maar die manier van presenteren maakt ook van klassenstrijd een soort filosofisch cabaret. Stand-up-filosofie dat serieus bedoeld is weliswaar, en waarin ook echt wel wat wordt gemeld, maar waarin Marx ook gereduceerd wordt tot een goedbedoelende kluns die wel eens een interessant idee had. Terwijl de reëel bestaande Marx toch echt niet zó geïsoleerd was als hij in de monoloog wordt voorgesteld. Een van de sprekers bij zijn begrafenis, waar zogenaamd maar zeven mensen waren, was de oprichter van de SPD.

Als het levensverhaal dan uit is, en het graf van Marx een toeristenattractie is geworden waar je vijf pond entrée voor betaalt en bij de uitgang spaarpotten kunt kopen met ‘Das Kapital’ erop, moet er nog een terugkoppeling naar het heden plaatsvinden. En dan is Marx minder sympathiek. Het is allemaal ook jullie schuld, roept Lammers het publiek toe, met jullie doorzonwoningen, flexcontracten en consumptieverslaving.

Het kapitalisme is net zozeer een versteende ideologie van opgedrongen wensdenken. We – hier gaat hij terug naar de eerste persoon – amuseren ons te pletter, we hebben banen die we haten om spullen te kopen die we niet nodig hebben zodat we indruk kunnen maken op mensen die we niet mogen, we laten ons de verborgen armoede in flexibiliseren zodat de Dagobert Ducks meer aandeelhouderswaarde kunnen genereren. Het is allemaal waar maar niet allemaal tegelijk, en het is te algemeen om iemand direct aan te spreken.

Marx is, na Socrates, de tweede in een reeks ‘filosofen-monologen’. Naar eigen zeggen was Van Brabandt eerst met een tekst over Kierkegaard bezig, maar schoof hij Marx naar voren vanwege de grotere actuele relevantie van zijn denken. Die relevantie mag genoegzaam blijken uit drie nieuwe biografieën sinds 2010 en het eclatante succes van Piketty’s update over Het Kapitaal in de 21ste eeuw, om nog te zwijgen over Jeremy Corbyn en Bernie Sanders. Maar juist die hernieuwde, of blijvende, actualiteit maakt het lastig nog iets verrassends te melden over een man die al gemeengoed is. Het meest verrassende gegeven is uiteindelijk dat Marx, toen de erfenis van de schoonouders eenmaal binnen was, op de beurs ging speculeren, en er nog goed in was ook.

Verder verdient Lammers alle lof voor zijn levendige vertolking van een personage dat tegelijk onhandig en overtuigend moet overkomen. Nuttig om te weten is dat er een Vlaamse en een Nederlandse versie van de monoloog is, met verschillende acteurs, omdat ze in Vlaanderen niet weten wie Frank Lammers is en in Nederland niet wie Johan Heldenbergh is. (Klinkt als een marketing-overweging.) Als je De Morgen moet geloven krijgen de Belgen een heel andere Marx te zien, ‘strak in het pak met zwarte lakschoenen’, met whisky en e-sigaret. Ergens heb ik een voorkeur voor ‘Michiel de Ruyter speelt Karl Marx’.

Foto: Phile Deprez