Het publiek heeft in het theater altijd het laatste woord. Helaas valt dat voor de Duitse regisseur Andrea Breth in Amsterdam niet altijd even gunstig uit. Wederom schalde na afloop van haar versie van Puccini’s Manon Lescaut het boe-geroep door de zaal. Gelukkig viel er muzikaal genoeg te genieten met Eva-Maria Westbroek en de Italiaanse tenor Stefano la Colla op het podium en een uitstekend spelend orkest.

‘Wat zou de opera mooi zijn als er geen zangers waren’, riep componist Giacomo Rossini ooit. Vrij naar Rossini zeg ik: ‘Wat zou de opera prachtig zijn als er geen regisseurs waren’. Dat gevoel bekruipt je in elk geval zo af en toe. Nee, dat is geen conservatief standpunt. Dankzij de zogenaamde regieopera beleefde het genre een nieuwe bloeitijd. Een goede regisseur, of hij nu uit het opera- of theatervak komt, kan juist een enorme meerwaarde hebben voor een opera-enscenering. Er zijn legio voorbeelden. Maar hoe fout het ook kan gaan bewees Andrea Breth vorig jaar met haar MacBeth en nu weer met Manon. Steeds weer lopen de producties vast op hetzelfde euvel: een regisseur die tussen het publiek en de opera komt te staan met een intellectualistisch regieconcept dat haaks staat op de geest van de opera.

Manon speelt zich af op vier verschillende plekken in vier verschillende tijden. Dat maakt het werk lastig te ensceneren. Om dat euvel te omzeilen begint de Amsterdamse versie bij het einde. In de laatste momenten voor haar dood kijkt Manon hallucinerend nog een keer terug naar enkele momenten uit haar leven. Op zich een prima aanpak, alleen de wijze waarop Breth een en ander invult werkt niet.

De steriele uitstraling van een Jan de Bouvrie-decor met een enorme leren bank die half in het woestijnzand verdwijnt is hoogst irritant. Zo’n ‘postmodernistisch’ toneelbeeld mag dan symbool staan voor het feit dat Manon moet kiezen tussen rijkdom en liefde: het doet bij deze opera nogal misplaatst aan. Tegenover het warmbloedige temperament van het verhaal en de partituur plaatst Breth een steriele, emotieloze wereld vol gekunstelde gebaartjes, bizarre typetjes en maatschappijkritisch geneuzel. Het doet misschien allemaal vernieuwend aan, maar in wezen betreft het een oubollige muziektheaterstijl die in de jaren zeventig en tachtig misschien door de beugel kon, maar nu niet meer.

Deze enscenering wordt dan ook gedragen door de muzikale kwaliteit. Een mooiere, meer ontroerende, tragische heldin dan Eva-Maria Westbroek kun je je als Puccini-liefhebber niet wensen. Zij straalde, vlamde en triomfeerde. Voor het laatste bedrijf, wat in wezen een groot duet tussen Westbroek en haar tegenspeler Stefano la Colla betreft, schieten – ondanks de onderkoelde regieaanwijzingen van Breth – superlatieven tekort. Westbroek liet weer eens horen waarom zij een onnederlandse internationale carrière maakt. Haar stem kan met gemak de grootste zaal aan en zij balanceerde – zonder enig moment van zwakte – tussen tragiek en triomf, kracht en kwetsbaarheid.

Haar donker gekleurde stem contrasteerde ook perfect met de lichte en pregnante tenorstem van La Colla. Deze Italiaan maakte een onvergetelijk debuut in Amsterdam. Hier stond een tenor op het podium die beschikt over een nuance en expressie zoals je het zelden meemaakt. Thomas Oliemans was goed voor een zeer acceptabele Lescaut en in de bak debuteerde dirigent Alexander Joel bij het Nederlands Philharmonisch Orkest. Met name in het begin had hij de teugels wel wat strakker aan mogen trekken en vaak was ook de frasering wat hoekig en de orkestklank weinig geprofileerd, maar dat zijn details. Over het geheel genomen was zijn kijk op Puccini even meeslepend als die van de zangers op het podium. Conclusie: deze Manon is het zoveelste voorbeeld van een operaproductie waarbij de zangers en de musici de wanprestaties van een regisseur moeten compenseren.