Het kan natuurlijk wel, onder hoge druk een geslaagde choreografie creëren. Veertig jaar geleden maakte Rudi van Dantzig in amper twee weken een sterk duet voor het twintigjarig dansjubileum van het beroemde echtpaar Alexandra Radius en Han Ebbelaar. Voorbij gegaan (1979) is met zijn rijke variatie in lifts en partnerwerk – van sprakeloos en speels tot stoer en steunend – nog steeds heerlijk om naar te kijken (meer…)
Van de drie vrouwelijke choreografen in Made in NL blijkt de jongste de meest interessante. Het uitvoeringsniveau van deze avond was helaas niet zo hoog als voorgaande programma’s van de Junior Company.
Drie vrouwelijke choreografen: het is tegenwoordig een fijn verkoopargument in het kader van de diversiteit. Vrouwen zijn binnen het klassieke danssegment nog altijd ondervertegenwoordigd, maar daar wordt hard aan gewerkt en dat is terecht. Al worden daardoor soms ook makers op het schild gehesen die daar niet echt de kwaliteiten voor hebben. Maar ja, de subsidiënten…
Hoe het ook zij, op het programma Made in NL van de Junior Company van Het Nationale Ballet prijken de namen van drie vrouwen. Het mooiste is misschien wel dat de jongste van hen de meeste indruk maakt en nieuwsgierig maakt naar haar verdere ontwikkeling. Naam: Zoë Greten, leeftijd: 23. Al eerder liet zij zien dat ze met een zekere mate van originaliteit en inventiviteit haar ideeën uitwerkt.
En lef heeft zij ook, want in Sonder, haar nieuwe werk op vier composities, zet ze bijna de hele Junior Company op het toneel in een groepswerk van ongeveer een kwartier. In losse, bleekroze kostuums komen de dansers op, ieder met zijn eigen loopje, zijn eigen houding. Daar gaat Sonder over: over het feit dat alle mensen om je heen een eigen verhaal hebben. Bekend thema, het individu in relatie tot het collectief.
Greten werkt bij aanvang in korte, aarzelende bewegingsfrasen met kleine, pittige details in hoofd, schouders en middenrif. Telkens eindigen ze in een korte pose. Al snel splitst de groep zich in tweeën, waarbij een aantal dansers samenklontert in sculpturale tableaus, later ook een menselijke trap, terwijl de anderen afwachten.
In een solo volgt Darius-Oriol Tamosi zijn hartslag, en ook andere dansers nemen kort afstand van de groep. Het beeld dat ontstaat is er een van los zand, verwarring soms ook, maar langzaamaan brengt de choreografe meer samenhang in het ensemble; een rij over de diagonaal, synchroniciteit van beweging.
In het slotduet zien we hoe Gabrielle Brett en Javier Cubero ook langzaam meer contact zoeken in langere, gebonden frasen en partnerwerk. Greten zoekt nu al duidelijk naar een eigen verhaal en een taal die buiten keurige balletlijntjes kleuren en niet vervalt in voornamelijk hoge benen, bevallige heupen, arabesken en wat draaisessies.
Met dergelijke ingrediënten in een dynamische mix scoort Annabelle Lopez Ochoa internationaal succes. Scurry Night creëerde zij bijvoorbeeld voor de jongerengroep van de Studio Company van het American Ballet Theatre, waar zij vaker te gast is. Ditmaal liet zij zich inspireren door het werk van graffitikunstenaar Bansky en zijn alter-ego de rat, wat een anagram van ‘art’ is.
Uiteraard speelt de rode ballon, het enige gekleurde element in waarschijnlijk zijn bekendste werk Girl with Balloon een hoofdrol in de speelse, korte choreografie (11 minuten op muziek van Ara Malikian en Roemeense dansmuziek) voor acht dansers. Ochoa laat ze trippelen op een pizzicato-compositie, waarbij de dansers met hun rode lange handschoenen soms het gescharrel en ‘handenwrijven’ van rattenpootjes imiteren.
Ochoa heeft een talent voor heldere, grote bewegingen met als basis een beperkt arsenaal vlotte passen. Aantrekkelijk genoeg voor het publiek en goed materiaal voor de jonge dansers die vlieguren moeten maken. Zij hebben er ook duidelijk lol in.
Milena Sidorova’s choreografische taal blijft dicht bij de klassieke, maar ze weet haar ‘verhaaltjes’ wel fris te houden met grappige details en onverwachte wendingen. In het duet Ever After, op de vrolijke meedein-wals ‘Les Patineurs’ van Émile Waldteufel, zien we hoe Sophia Bielik – de uitblinker van dit programma – gaandeweg genoeg krijgt van het gemanipuleer van haar partner Jenson Blight.
Het partnerwerk, met name de lifts, oogt soms ongemakkelijk en de manier waarop Bielik aan de steeds dwingender greep van haar partner tracht te ontkomen spreekt boekdelen, evenals het slotbeeld, waarin hij haar noodkreet met twee vingers tot een vrolijke lach omvormt. Dit soort lichtvoetigheid zonder al te veel pretenties of diepgravende thematiek lijkt Sidorova’s forte.
Made in NL wordt gecompleteerd door werken van drie meer ervaren, mannelijke choreografen. Natuurlijk van Hans van Manen, wiens prachtige verzameling choreografische miniaturen Visions Fugitives (1990, muziek Prokofjev) waardevol studiemateriaal is voor de junioren. Met name Alexander Álvares Silvestre weet de geveinsde nonchalance en onderkoelde sensualiteit en humor goed te treffen. Maar met nog wat meer input van de 92-choreograaf (die op het inleidende filmpje nog even laat zien hoe je met minimaal bewegen maximaal effect kunt bereiken) kunnen de zes dansers nog grote stappen maken.
Van Ernst Meisner, artistiek leider van de Junior Company, werd het duet Embers hernomen en prachtig gedanst door Sophia Bielik en Darius-Oriol Tamosi. Dat doet goede coaching: de vele hoge lifts, de dramatische vertaling van de melancholische sfeer van de gelijknamige muziek (Max Richter); echt mooi hoe zulke jonge dansers het weten over te brengen.
Wat dat betreft valt het openingsnummer van de avond, de pas de six uit Rudi van Dantzigs Tsjaikovski-klassieker Het zwanenmeer, juist behoorlijk tegen. Sowieso komt het zo losgezongen uit de context en met kostuums met veren op het hoofd en tressen op de borst wat oubollig over, allesbehalve ‘Junior’. De choreografie is ook te moeilijk en rommelig uitgevoerd. Een andere keuze zou beter zijn geweest; op deze manier schrik je vooral van de klassieke bronnen. En is het ook niet eens tijd om een geheel andere programma-indeling uit te proberen?
Foto’s: Altin Kaftira