‘Waar bent ú dankbaar voor?’ Nasrdin Dchar en Fadua El Akchaoui stellen deze vraag aan hun gemêleerde publiek en ze willen een eerlijk antwoord. Een oudere Marokkaanse vrouw op rij twee zegt daarop zachtjes: ‘Dat ik hier mag zijn.’ Het is een kippenvelmomentje in Mabrouk, een bescheiden voorstelling waarmee de makers ‘vijftig jaar Marokkaanse migratie willen vieren’. Een liefdevolle voorstelling die tegelijkertijd een beetje wringt.

In de foyer van het Theater aan het Spui heerst een opgewonden feeststemming. Het publiek dat wacht op de start van Mabrouk gedraagt zich alsof het op weg is naar een buurtfeest. Het ruikt in de foyer naar eten. Als de voorstelling afgelopen is, staat er voor de liefhebbers een Marokkaanse maaltijd klaar.

Bij uitstek Marokkaanse Nederlanders krijgen van zwartkijkende politici de wind van voren. Fadua El Akchaoui steekt daar als opwarmertje de draak mee: ‘Lieve mensen, willen we méér of minder Marokkanen?’ Nederland telt zo’n 400 duizend mensen van Marokkaanse komaf, stellen de theatermakers. De eersten druppelden vijftig jaar geleden het land binnen. Zij waren op zoek naar een beter leven voor zichzelf en hun kinderen, zonder honger, zonder armoede, aldus Dchar. En Nederland zocht goedkope arbeidskrachten.

In de zomer van 2019 maakten Dchar en El Akchaoui een ad hoc voorstelling over het jubileum van de Marokkaanse migratie onder vlag van Theater Zuidplein, met Floris van Delft die als eindregisseur hier en daar de puntjes op de i zette. Die voorstelling hernemen ze nu in een korte tournee. ‘Mabrouk’ betekent ‘gefeliciteerd’: gefeliciteerd met vijftig jaar migratie. Hun Marokkaanse roots zijn een terugkerend thema in hun beider theatervoorstellingen. Zo maakte Dchar onder andere Oumi (2011), Dad (2017) en Ja (2019). El Akchaoui speelde onder meer in Melk & Dadels (2018).

In Mabrouk kruipen ze in de huid van hun ouders, om uit te leggen wat er in die eerste generatie migranten omging. Een mutsje en een wollen colbert, en Dchar is zijn vader. Een hoofddoek en El Akchaoui is haar moeder. Het gaat over uitgehuwelijkt worden. Over je gezin achterlaten in Marokko terwijl je zelf een nieuw leven opstart in een ver, onbekend land waarvan je de taal niet spreekt en waar het eten vies is. Die nieuwe start was spannend en naar, maar uiteindelijk ook fijn: beter dan het leven in Marokko.

Zulke elementen in de voorstelling maken de drijfveren van de migranten invoelbaar, maar ze wringen ook: er klinkt heimwee naar Marokko in door, trots op het land ook. Tegelijkertijd moeten ze er niet meer aan denken daar te wonen. De kinderen willen er zelfs niet meer begraven worden, zoals van oudsher de gewoonte is.

De twee spelers hebben een duidelijke rolverdeling: Dchar is het tweedegeneratiekind met Marokkaans bloed, maar hij heeft altijd in Nederland gewoond. Hij zit in de klassieke spagaat: Nederlanders vinden hem een Marokkaan, Marokkanen vinden hem ‘vernederlandst’, een ‘tata’ (blanke), geen echte Marokkaan. Dchar gaat zelfs in de verdediging omdat hij Nederland daadwerkelijk heeft omarmd.

El Akchaoui neemt de rol van de de authentieke Marokkaanse op zich, de Berber zelfs. Aangepast aan Nederland, maar meer met behoud van de Marokkaanse identiteit. Ze valt Dchar aan op zijn aangepastheid, lacht hem uit omdat hij geen Berbers verstaat. Het personage dat El Akchaoui neerzet, spreekt geregeld vanuit een soort verontwaardiging, waardoor ik me als Nederlandse toeschouwer enigszins aangevallen voel, terwijl ik in het dagelijks leven geen Marokkaanse Nederlanders beledig.

Door die verdeling tussen de twee spelers, ontstaat er een soort concurrentiestrijd over welke van de twee varianten ‘beter’ is. Die waarin je Berber spreekt, de dansen kent en in een tajine kunt koken. Of die waarin je beide partijen waarmee je leeft met mildheid bekijkt, zelfs al maken ze het je allebei soms moeilijk.

De handeling wordt aangevuld en onderbroken door zang en dans: het vijfkoppige Amsterdam Andalusisch Orkest voorziet Mabrouk van een sterke, ritmische muzikale achtergrond en de begeleiding van traditionele Arabische liedjes. Dchar en El Akchaoui zingen en dansen op de muziek. Het decor wordt gevormd door brede trappen die met prachtige oosterse tapijten zijn belegd, en waarop het orkest zit. Op het achterdoek worden vooral collages geprojecteerd waarop Nederlandse en Marokkaanse beelden met elkaar zijn versneden.

Doordat zowel teksten als liedjes geregeld in het Arabisch worden gebracht, lukt het niet helemaal een brug te slaan tussen de Marokkaanse Nederlanders en de Nederlandse Nederlanders in het publiek. Mabrouk blijft ook daardoor nogal wij/zij. Dat is wat de makers laten zien met deze voorstelling: migranten en hun nakomelingen blijven onvermijdelijk tussen twee culturen inhangen; en de mensen die hier hun wortels hebben liggen, blijven onvermijdelijk op afstand. Ook na vijftig jaar.

Ondanks de feestelijke stemming blijft er steeds een ongemakkelijkheid voelbaar: we vieren dat we al vijftig jaar in dit land zijn, we’re here to stay, maar tegelijkertijd worden we aan het denken gezet over die culturele spagaat waarin Marokkaanse Nederlanders zitten.