Wie van boerendrama’s houdt, komt deze maand stevig aan zijn trekken. Na de reprise van Koning van het grasland (nog t/m 29 juli te zien) en de voorstellingenreeks van Aardappelvreters op Karavaan Festival en Oerol, brengt het Noord-Nederlandse locatietheatergezelschap PeerGrouP nu Maalkop, een intiem drama over de teloorgang van een jonge boer.

Gemeenschappelijk kenmerk van deze voorstellingen: ze worden op locatie gespeeld. En trekken daarmee een heel ander publiek, publiek dat je niet zo snel in de schouwburg zal aantreffen. Veel publiek ook. Mensen uit de buurt die zich in het onderwerp herkennen, maar ook stedelingen. Omdat de tijdgeest erin weerspiegeld wordt. Met de toegenomen belangstelling voor gezond eten en de nadruk die voedselfabrikanten steeds nadrukkelijker leggen op het begrip ‘ambachtelijk’, is er ook meer interesse voor de bron: waar komt ons voedsel eigenlijk vandaan? Ongetwijfeld hebben ook de succesvolle boerenprogramma’s van Yvon Jaspers iets in de melk te brokkelen.

Van de drie voorstellingen is Maalkop het meest bescheiden van opzet. Het is een monoloog van een jonge boer, afgestoken tegen een koe. In de stal van een voormalig melkveebedrijf waar Maalkop speelt hangt een weeïg-zoete geur, zwaluwen schieten in de nok heen en weer, luid kwetterend. De boer, gespeeld door Fabian Jansen, komt aangeslenterd in zijn groene overall. Koe Martje160 houdt zich, zoals alleen koeien dat kunnen, onverstoord ledig met eten.

Er klinkt hemelse koorzang die voort schijnt te komen uit een aan het dak getimmerd staketsel. Hier is iemand opgegaan naar het koninkrijk der hemelen. Als de muziek stopt, draait de koe zich naar de boer. Alsof ze zeggen wil: toe maar, praat maar.

En de boer spreekt. ‘Voor ik ga en jou alleen laat…’, begint hij aarzelend. Dan komt het verhaal. Over de moeder die hij aantrof, liggend op de keukenvloer in een plasje thee. Over de vader die onder mysterieuze omstandigheden om het leven is gekomen. Diezelfde vader die in hem nooit zijn opvolger zag, want ‘te teer van hart’. ‘Je moet van de dieren houden, maar je mag je niet aan ze hechten.’ En dat is nou net het probleem.

Zijn oudere broer, die zou in zijn laarzen hebben moeten staan. Maar die wilde niet. Die moest weg, weg van hier. En dus staat hij er alleen voor. Met al zijn verplichtingen naar de boerderij. Waardoor het telkens misloopt met de meisjes, waarvan de een hem gulzig zijn borsten aanbiedt (‘De koe? Ik moet gemolken worden!’) en de ander hem niet meer blieft na de zoveelste gemiste afspraak.

Het verhaal echoot de geest van Gerbrand Bakkers ‘Boven is het stil’.  De boer tegen wil en dank, de afwezige broer, de fantasieën over een toekomst in een ander land. En ook hier een onverwacht bezoek, een bezoek van ene Kramer. Van de bank. Dat bezoek zal uiteindelijk leiden tot de enige actie waarbij hij enige daadkracht toont. Met twee welgemikte slagen jaagt hij de man van het erf.

Dat gebrek aan daadkracht is ook de enige makke van de voorstelling. Hoe prachtig de sfeertekening ook is, het kabbelt allemaal net iets te veel door. Met wat anekdotes over de voetbalkantine, zijn vriend-van-weinig-woorden, zijn moeder die de administratie niet op orde had.

Af en toe onderbreekt Jansen zijn rol als verteller om in de huid van een personage te kruipen. Dat doet hij subtiel, met slechts lichte accentverschuivingen. Zoals eigenlijk alles in deze voorstelling een grote mate van subtiliteit draagt. Met die prachtige blaarkop als onverstoorbare luisteraar. Ze sjokt wat heen en weer, gaat liggen, maalt met haar kaken.

Als tegen het eind de staldeuren opengaan, ontvouwt zich een weids vergezicht. Het voorland van de boer. Hij verdwijnt erin, de koe alleen achterlatend.

Foto: Reyer Boxem