Hij heeft zich aan het idee gewend dat hij koning zal worden, zegt Ludwig. Maar in zijn ogen valt blinde paniek te lezen. Want Ludwig wil vrij zijn, vrij om iets hogers na te streven, zoals kunstenaars dat doen. Is dat immers niet wat de mens onderscheidt van het dier? Maar Ludwig is voorbestemd om Ludwig II van Beieren (1845-1886) te worden.

Van dat sprookjesachtige landsdeel is München de hoofdstad en het is niet onlogisch dat de Münchner Kammerspiele zijn kleurrijke stadsgenoot op het toneel zet. Een dramatisch figuur is hij zeker. Boeken vol zijn er over Ludwig geschreven: over zijn gekte, zijn raadselachtige zelfmoord, zijn sprookjesachtige kastelen, zijn relatie met Wagner.

Gastregisseur Ivo van Hove baseerde zijn voorstelling op de film van Luchino Visconti uit 1972. In Van Hoves toneelbewerking daarvan ligt de nadruk vooral op de moeizame verhouding tussen illusie en werkelijkheid en tussen realiteit en leugen. Ludwig (Jeroen Willems) verdiept zich aanvankelijk liever in de muziek en de legendes van zijn grote held Wagner dan in staatszaken, die hij eigenlijk maar middelmatig en vervelend vindt, maar tegelijkertijd ook doodeng. Hij wil liever deel uitmaken van iets groters, iets dat de geschiedenis kan doorstaan, zoals Wagners muziek. Maar de droomwereld die hij schept gaat steeds vaker de realiteit vervangen. Een oorlog bestaat in die wereld simpelweg niet. Zijn homoseksualiteit onderdrukt hij met de illusie van een verloving met zijn nichtje Sophie, waarin hij Elsa, de heldin van Wagners Lohengrin ziet. Er wordt makkelijk misbruik gemaakt van de naïviteit van de ‘gekke’ koning, zoals door zijn held Wagner, die Ludwigs bewondering misbruikt om zijn schulden af te betalen en een theater voor zichzelf te laten bouwen. Hoe meer Ludwig in botsing komt met de harde buitenwereld, hoe meer hij zich eenzaam terugtrekt in zijn eigen sprookjeswereld.

Jeroen Willems speelt Ludwig razend knap. Uiterlijk lijkt hij een redelijk onbewogen, zij het somber type, maar van binnen kolkt en borrelt het met af en toe een onverwachte uitbarsting. Willems krijgt van Van Hove ook alle ruimte om te excelleren, want die heeft zijn regie voor zijn doen prettig simpel gehouden, met alle nadruk op het prachtige spel van het ensemble. De vormgeving speelt een eenvoudig, maar effectief spel met binnen en buiten en met illusie en werkelijkheid. In een ultrarealistische en afgesloten kamer met goudbehang en spiegels, worden de staatszaken afgehandeld, maar Ludwig bevindt zich liever in de ruimte rondom die benauwende doos. Want daar kan hij met wit krijt op de zwarte vloer en muren zijn eigen realiteit scheppen. Een sprookjesrealiteit uit stof die de eenzame, gekwelde Ludwig uiteindelijk de eeuwigheidswaarde schenkt, waar hij naar verlangt. Want iedereen in München kent nog steeds zijn naam: gekke Ludwig II.