Er zijn maar drie zangers, ze spelen met gebruikmaking van eenvoudige kledingstukken zeven personages. Aan het einde van de opera gaan ze allemaal dood. Een voor een lopen ze weg. Dat verdwijnen is een wezenlijk onderdeel van de voorstelling. Ook de drie musici verdwijnen en komen niet terug voor het applaus.

Ze verdwijnen, zoals dat in wezen ook in concentratiekamp Westerbork gebeurde. Elke dinsdagochtend ging de trein ‘naar het oosten’. Elke dinsdagavond was er cabaret. Zolang je daarin mee mocht spelen hoefde je niet op transport. Eén keer werd op dinsdagavond een opera-pastiche opgevoerd. Ludmilla heette het werkstuk van de gerenommeerde componist Erich Ziegler en de beroemde librettist Willy Rosen. Kampcommandant Gemmeker en de andere SS’ers zullen zich zeer geamuseerd hebben om alle doden aan het slot, en, wie weet, vonden de aanwezige joodse gevangen het ook wel geestig. Wij vinden het niet meer grappig, maar indrukwekkend en luguber.

De tekst van Ludmilla en een piano-uittreksel van de muziek werden kort geleden teruggevonden in de nalatenschap van schrijfster en pianiste Ida Simons (1911-1960). Zij overleefde met man en zoontje Westerbork. Twee van haar boeken, In memoriam Mizzi en Een dwaze maagd, werden onlangs heruitgegeven door uitgeverij Cossee. Nu heeft de internationale producent van podiumproducties Punto Arte het initiatief genomen die rare opera-parodie daadwerkelijk weer uit te voeren. Aanvankelijk was de voorstelling te zien in de Uilenburgersjoel in Amsterdam, in het kader van Theater Na de Dam. Vanaf 6 tot 10 mei zijn er twee keer per dag voorstellingen in kamp Westerbork, dus op de plek zelf. Dat moet het geheel nog eens een extra dubbele bodem geven.

Het verhaal van de opera heeft nauwelijks iets om het lijf. Ludmilla (sopraan Merlijn Runia) moet van haar vader trouwen met ene Freier Achsterippe (bariton Jan Willem Baljet). Maar zij is verliefd op Lopez Cardozo (bariton Marc Pantus) en die verstopt zij onder de tafel. Als verloofde Achsterippe haar minnaar daar ontdekt is het vechten geblazen en laten zij beiden, en alle andere personages, het leven. De zangers klinken geweldig en spelen ook nog eens twee of drie dubbelrollen. Het aan- en uitkleden is komisch en aandoenlijk en nog iets meer: onder hun fantasiekostuums blijken ze grijs-zwart gestreepte kampkleding te dragen, zoals in Auschwitz (kostuums: Jorine van Beek).

Regisseur Eva Buchmann laat ons telkens voelen dat er onder de komische gebeurtenissen ook een andere werkelijkheid zit. Dat wordt nog eens benadrukt door het informele onderlinge contact tussen de spelers, zoals glimlachjes van verstandhouding. En door een aantal toevoegingen. Er is een muzikale introductie, in de vorm van een eveneens door de componist Eric Ziegler geschreven weemoedige Elegie, waar de voorstelling mee begint. Bovendien worden steeds door Emma van Muiswinkel en Marc Bennink fragmenten uit het werk van Etty Hillesum en Philip Mechanicus voorgelezen, over het onheilspellende en ogenschijnlijk normale leven in kamp Westerbork. De zeer professionele muziek van Ziegler bestaat voor een groot deel uit citaten en parodieën, maar is hier door Marijn van Prooijen erg mooi gearrangeerd voor viool (Ursula Schoch of Jan Erik van Regteren Altena), cello (Stephan Heber) en piano (Marcel Worms).

De gezongen tekst is in het Duits en niet altijd zonder meer verstaanbaar. Het decor van Mirjam Grote Gansey is heel bruikbaar, maar uiterst eenvoudig. Het verhaaltje blijft primitief. Je moet zelf bereid zijn het een en ander in te vullen, en beseffen dat heel veel groten van de Europese operette, zoals Otto Aurich, Max Ehrlich, Lisl Frank en Jetty Cantor in Westerbork met dit grappig bedoelde dodenspel wanhopig vochten voor hun leven. Maar als je dat tot je laat doordringen is deze Ludmilla een aangrijpende belevenis.