Wat er over is van hun nette schooluniform hebben ze aangetrokken. Afgescheurde broeken, ieder een half overhemd, de restanten van hun jasjes. De tweeling Eric en Sam (Sander Plukaard en Jim Deddes), de jongens die het vuur brandend moesten houden en die nog lang voor iets van comic relief hebben gezorgd, verlaten de Kleintjes en sluiten zich aan bij de Jagers. Jack, de aanvoerder van die groep, die indrukwekkend wordt vertolkt door een angstaanjagende Bram Suijker, schudt hen de hand om de deal te bezegelen. Maar hij doet dat zoals Trump het doet: met zo’n ruk dat de jongens struikelend een stap naar hem toe moeten zetten. De vernedering voor de zekerheid nog maar eens onderstrepend. Een handtekening met een hele dikke stift.

In 1954 schreef William Golding zijn schokkende roman Lord of the Flies, over een groep jongens die strandt op een onbewoond eiland en zonder de hulp van volwassenen moet zien te overleven. Hij was op zijn beurt geïnspireerd door een populair negentiende-eeuws avonturenverhaal dat hij in zijn jeugd las, The Coral Island van R.M. Ballantyne. Daarin komt een groepje Britse jongens tegenover de kannibalen en primitieven op het eiland te staan. Het verschil tussen het negentiende-eeuwse en het naoorlogse mensbeeld: was het kwaad voor de kolonialen een extern gegeven dat vanuit een moreel superieure beschaving kon worden overwonnen, sinds de beide wereldoorlogen en alles wat de wereld daarna nog overkwam wordt het almaar duidelijker dat wij het zelf zijn die de kiem van vernietiging in ons dragen. Golding in de Koude Oorlog en regisseur Noël Fischer in, tja, hoe moeten we dit tijdperk eigenlijk noemen, de oorlog tegen vreemdelingen misschien, plaatsen het kwaad ferm bij de jongens zelf. Ze laten de groep zichzelf kannibaliseren en staan oog in oog met de primitieve instincten die in henzelf naar boven komen. Het is een heftig stuk.

Fischer en haar team vonden een aantal vertaalslagen naar onze tijd om een verhaal te vertellen dat echt nog niet aan kracht heeft ingeboet. Ze neemt de tijd om haar versie op te bouwen. Alle gelegenheid heb je om te kijken naar het toneelbeeld van Sacha Zwiers. Geen jungle, geen wit palmenstrand. De jongens in het boek noemen de verschroeide pek waar hun vliegtuig neerkwam ‘het litteken’, maar hier is de omgeving een en al litteken. De ontbladerde bomen, plastic en giftig afval overal, een torenhoge berg afgeworpen zwemvesten. Twee plekken waar de personages in close-up een videobiecht kunnen houden, zoals in Expeditie Robinson of Wie is de Mol?; televisiespellen die draaien om het via achterdocht, opgelegde ontbering en verwarring uit elkaar drijven van een groep.

In de groep die zich dat gebied eigen maakt werpen zich twee leiders op: Ralph de verbinder, met alle twijfel en geschipper die daarbij horen (een rol die Mattias Van de Vijver goed past), en Jack, die vrij is van alle twijfel. Hij leidt het koor, of misschien moet ik zeggen, het corps. Een troep directeurszoontjes die klaarstaat zich met luide stem de wereld toe te eigenen. Ze zingen en ze spelen rugby en zitten zo vol geldingsdrang dat ze voortdurend losbarsten in geschreeuw en gestoei. Ze hoeven maar te wachten tot ze de kans geboden wordt en ze zijn grootgebracht met een scherp oog voor die kans. Voor hen, eigentijdse kolonialen misschien, is alles een oefening in overheersen.

Het zijn de jongens in de eerste groep, de kleintjes, de misfits en de twijfelaars, waar je hart naar uit gaat – natuurlijk. Phi Nguyen als Bril is aandoenlijk in zijn bijziende hulpeloosheid en hartverscheurend in zijn pogingen iets van orde en redelijkheid te bewaren in een absurd gewelddadige omgeving. Maar ook in de andere groep worden de rollen krachtig vertolkt; de al eerder genoemde Bram Suijker, maar ook Yannick Jozefzoon is sterk en mysterieus als zwijgzame beulsknecht.

Niet alles is goed te verstaan deze avond en het eerste half uur is de spanning nog niet op sterkte. Maar naarmate de voorstelling vordert komt het gebeuren steeds dichterbij. Mijn zoon van bijna twaalf zit naast me en tegen de tijd dat Bril zijn val door de lucht maakt denk ik dat ik hem iets van troost moet bieden. Hij wil mijn hand niet. Wel een dropje.

De achterwand (een video-ontwerp van Catharina Scholten) transformeert intussen genadeloos: bij aanvang zien we de wolkenhemel, de zon die vanaf aanvang onaangenaam warm is en maar groeit en groeit, via een zwart-vlammende hemel tot het eindigt met de grond in de jungle, vochtig aards en genadeloos overwoekerd door slangachtige wortels, half aan het oog onttrokken door reusachtige planten. In alle giftige verkleuring vertolkt die achterwand het crashende wereldbeeld van de jongens. Hebben ze aanvankelijk de blik omhoog gericht, hoopvol, de moed erin houdend, tegen het eind zijn ze afgedaald in het hart van de duisternis, de innerlijke blik afgewend van iets hogers en hoopvol, alleen nog maar gericht op het basale in henzelf, de lage instincten, de drang te overleven zelfs als dat ten koste gaat van je eigen principes, of het leven van een ander.

Het is een gifgroene spiegel die Fischer mijn zoon hier voorhoudt. Na afloop vraagt hij: ‘Gaat het in het boek ook echt zo?’ ‘Ja, maar daarin komen de grote mensen terug’, antwoord ik, haast bang dat hij het te heftig vond. ‘Nou, ik vond het goed hoor’, zegt hij. Morgen geeft hij een pitch om klassenvertegenwoordiger te worden in de leerlingenraad.

Foto: Bowie Verschuuren