Het decennium dat volgde op de opening van het allereerste publiek toegankelijke operahuis in Venetië leverde een van de grootste meesterwerken op, ook al heeft het sinds de compositie ervan rond 1642 pas aan het eind van de vorige eeuw zijn plaats in het repertoire veroverd: L’incoronazione di Poppea.

Het is de combinatie van de scherpzinnige en gelaagde tekst met de geraffineerde toonzetting ervan, plus de caleidoscopische behandeling van het hoofdthema vanuit verschillende perspectieven, waardoor deze opera zo waanzinnig modern aandoet. De regisseur van deze versie bij de Reisopera, Ted Huffman, is zich hiervan ten volle bewust.

Samengevat behandelt de opera de manier waarop keizer Nero erin slaagt zijn echtgenote Ottavia te verstoten en in haar plaats Poppea aan te stellen, de echtgenote van Ottone, een van zijn generaals. Hij wordt daarbij tegengewerkt door zijn mentor Seneca, die dat met de dood moet bekopen. Andere figuren – adellijk zoals Drusilla of juist uit de heffe des volks zoals de min Arnalta – worden in het spel meegesleept. Uiteindelijk zegeviert het perverse koppel en wordt Poppea keizerin.

De dramaturgie van deze opera is Shakespeareaans: plotselinge wendingen, mengeling van genres en opeenstapeling van contrasten volgen elkaar op in een niet aflatende stroom. Dit vereist vocaal en dramatisch wendbare persoonlijkheden om overtuigend gestalte te geven aan de vele tegenspraken waar de belangrijke rollen aan onderworpen zijn.

De regisseur heeft deze eigenschappen herkend. Zijn visie op het werk is dan ook doordesemd van het gegeven dat elk karakter complex en tegenstrijdig is. Daarbij wordt de meest abjecte situatie voorzien van de meest onweerstaanbare muziek: de moordenaar-in-spé verleidt je tot het hoogste sensuele genot.

Huffman gebruikt een beproefd recept: de voltallige cast is bij voortduring op toneel en het wekt de suggestie dat er sprake is van een gezelschap dat elke avond opnieuw een van hun repertoirestukken laat zien. De laatste decennia is dit een vaak gehanteerd concept van meta-theater, met name bij gesproken drama, maar in de concrete uitwerking ervan benut Huffman eigenlijk weinig de mogelijkheden ervan.

Hij beperkt zich tot de zwijgende aanwezigheid van het hele of een deel van tableau de la troupe bij elke scène. Op spaarzame momenten komt het echt tot interactie tussen deze getuigen en de daders, bijvoorbeeld in de scène van Nutrice, als de mannen allemaal figureren als herinneringen aan haar voorbije jeugd.

De aanwezigheid van alle spelers wordt ook gebruikt om door henzelf changementen uit te laten voeren, waarmee onderstreept wordt dat het gaat om een collectieve afspraak. Overigens is er geen sprake van een decor: er wordt geen paleiszaal of senaatskamer opgeroepen, er is alleen een hoge witte nis met zitplaatsen, die een soort wachtkamer lijkt. Er staan stoelen aan weerszijden van het speelvlak, maar deze plekken vervullen geen duidelijk afgebakende functie.

De permanente aanwezigheid geeft de mogelijkheid mooie momenten te creëren, bijvoorbeeld de manier waarop ingezoomd wordt op het afscheid dat Ottavia neemt van haar vrienden als zij verbannen wordt uit Rome. Maar deze keuze heeft ook zijn prijs: omdat het toneel overbevolkt raakt, blijven de karakters wat ver weg.

De rollen maken zich niet los uit hun omgeving, waardoor ze niet de focus naar zich toetrekken. De impact van hun scènes reikt daardoor niet verder dan een verslag in plaats van een beleving. En omdat de interactie tussen de getuigen en de daders meestal niet in detail uitgewerkt is, wordt niet duidelijk welke relatie er bestaat tussen de verschillende (groepen) zangers.

De proloog is geen onderdeel van de handeling, maar de regie heeft die wel meegenomen in het concept. Dat levert een vreemde ervaring op: de plaats van handeling is volgens het libretto een scena aerea con horizonti bassi, oftewel een barokke wolkenlucht waar Deugd en Fortuin gepersonifieerd ruzie maken met Amor. Maar het publiek lijkt in dit geval toch eerder getuige te zijn van een ruzie op een kantoor aan de Zuidas.

De zangprestaties zijn voortreffelijk, over de hele linie. Poppea, Ottavia en Drusilla zijn prima gecast en spelen hun karakters met overgave. Jake Arditti is elke casting directors droom voor de rol van Nerone. Jake Ingbar maakt van Ottone een prachtig getormenteerd karakter, misschien de enige met een rudimentair moreel kompas.

Alex Rosens Seneca toont een man in de kracht van zijn leven, vol energie en autoriteit. Zijn grote scène met Nero, trefzeker geregisseerd aan een lange tafel, is een van de terechte hoogtepunten van de voorstelling. Marcel Beekman weet in een reeks rollen zijn komische gave ten volle uit te buiten, hoewel de keuze om hem ook als Damigella het duet met Valetto te laten doen de scène wel een hele andere kant uitstuurt – waar het oorspronkelijk tegenwicht moest bieden als het jonge onervaren en onschuldig liefdesgeluk tegen het perverse centrale koppel in deze opera.

Muzikaal is het niet de ideale Monteverdi (en andere componisten, zoals waarschijnlijk Sacrati, misschien ook Cavalli, het auteurschap is niet zeker): de muzikale leiding loopt te veel over details heen, hanteert vaak een te grove kwast, die overigens zeker ook nodig is op gezette tijden. Maar bij tijd en wijle moeten ook penseelstreken aangebracht worden en dat was te weinig het geval, waardoor de rollen hun eigenheid niet ten volle konden etaleren.

Vooral de talloze verrassende overgangen waar het in dit stuk van krioelt worden te onverschillig benaderd en de snelle tempi verwerden tot haastwerk. De karakteristieke wendbaarheid van het muzikale idioom wordt niet ten volle benut. Het voelt aan alsof er een hechte visie op het muzikale materiaal ontbrak.

Wie deze opera nog niet kende, maakt kennis met een prima doordachte versie ervan, hoewel de unieke kwaliteiten wat onderbelicht blijven. Een respectabele productie die gedragen wordt door de prima bezetting die het meesterwerk alle recht doet.

Foto’s: Marco Borggreve