In het begin was er niets. De in het wit gestoken performers van Club Gewalt staan in een smetteloos wit decor, met enkel zeven keyboards en zeven stoelen, eveneens wit. Wat begint met een adem, een ‘om’, een woord, ontspint zich tot een eindeloze lijst van dingen waarmee we omringd worden. ‘Vloer, broek, bril’.

Het creëren van rust – een soort nulpunt – is nodig om mentale leegte te scheppen, die kan worden gevuld met spullen en dingen en nog meer dingen, met woorden, woorden, woorden. Maar hoeveel ruimte hebben we in onze bovenkamer? De lijst met dingen, zorgen en vragen is duizelingwekkend lang en verre van compleet. Hoe meer we om ons heen verzamelen, hoe meer we ons verlamd voelen: een millennialcliché dat mooi uitgewerkt wordt in de theatrale compositie van Club Gewalt.

Aanvankelijk werkt het vooral komisch. Wanneer je de naam van een banaal object lang genoeg met een bepaalde overtuigingskracht blijft herhalen wordt het vanzelf absurd: ‘stoel’, wat een raar woord, eigenlijk. Maar doordat de performers hun theatrale vorm consequent doorzetten en serieus blijven nemen, overstijgt de voorstelling het banale.

De lijst van spullen lijkt soms totaal willekeurig gekozen, maar er zit wel degelijk een dramaturgisch verloop in de voorstelling, zowel muzikaal als inhoudelijk. We vertrekken in rust in het hier en nu, waarbij namen van objecten in klank mooi op elkaar volgen. Al snel bevinden de objecten zich ook buiten de theaterzaal, bijvoorbeeld een gemiddelde studio van de millennial. Vervolgens gaan we naar buiten, langs stoeptegels en bomen. We eindigen in een dynamische, muzikale waterval van objecten, waarin ook grotere en abstractere fenomenen passeren, zoals de deltawerken.

Langzaam maar zeker raken we als publiek bedolven onder de hoeveelheid spullen. Net als tijdens een verhuizing doet de voorstelling je beseffen met hoe ongelofelijk veel spullen de gemiddelde westerling zich omringt. Bedolven onder al die mentale objecten voel je waar de drang vandaan komt om op te ruimen, te ontspullen, te ‘Marie Kondoën’. Er zitten paradoxale verlangens onder verborgen: naar leegte en rust, maar ook naar een spannend leven en op de hoogte zijn, naar maatschappelijke impact en zorgeloos genieten, naar niets en naar alles.

In de parabel van David Foster Wallace zwemmen twee jonge vissen door het water, wanneer ze een oudere vis tegenkomen. ‘Hoe is het water?’ vraagt de oudere vis. Waarop de ene jonge vis aan de andere vraagt: ‘Wat is in vredesnaam water?’

‘We omringen ons met water’, roepen de performers tegen het einde van de voorstelling. De herhaling van het woord ‘water’ voelt als een mantra. Wat kunnen we van dat water maken? Wellicht het duizelingwekkende alledaagse waarmee we omringd zijn, maar waar we ons desalniettemin amper bewust van zijn? Wat als dit water ons aan de lippen staat? Dat is de centrale vraag die Club Gewalt stelt. De zeespiegel stijgt en de klimaatcrisis dreigt ons te verdrinken in een golf van prikkels.

In eindregie van Joep van der Geest is Club Gewalt tot een mooie, heldere en meerduidige vorm gekomen. Life, Oh Life bezingt op poëtische wijze het hedendaagse leven, met spullen en ontspullen, zorgen en vragen, lachen, huilen, mediteren en adem. En natuurlijk zo’n hippe pannenkoekenplant. Wat een raar woord eigenlijk: ‘pannenkoekenplant’.

Foto: Bart Grietens