‘Overal ligt het drama verscholen, achter elke baksteen, onder elke stoeptegel, maar niet in het theater,’ aldus toneelcriticus Liefhebber in het gelijknamige toneelstuk dat Gerardjan Rijnders in april 1992 schreef en regisseerde. In Rijnders’ flamboyante woedeaanval tegen het toneel celebreert een criticus het drama dat op straat zou liggen.

Op het toneel geen werkelijkheid, daar is alleen maar ‘toneeltoneel’ te zien, doods, sterfbedscènes zonder drama, actrices die gehuld in ijdelheid opkomen – ‘Komt de actrice op, dan komt de rol op’. ‘Liefhebber was een poging het theater kapot te maken en daardoor werd het bij uitstek theater,’ aldus Rijnders zelf destijds. Hij roemde de ‘paradox die goed toneel behoort te zijn’. Ondertussen is Liefhebber uitgegroeid tot een legendarische voorstelling.

Nu brengt regisseur Marcus Azzini het opnieuw uit met Suzan Boogaerdt als Liefhebber. Zij staat alleen voor op het toneel, helemaal achterin zit Azzini op een tweezitsbank. Af en toe kijkt zij achterom als om steun bij de regisseur te zoeken; soms souffleert hij haar. Wat is deze leegheid een verschil met de oneindige chaos op de bühne van destijds. En waar zijn de andere personages? In 1992 vertolkte Titus Muizelaar de titelrol. Hij was de toneelcriticus die thuiskwam na een voorstelling, die hij ‘kut’ vond, in de trant van ‘kut kunstoneel kut’. Hij besluit ermee op te houden en zijn hoofdredacteur onverwijld van zijn besluit op de hoogte te brengen.

De geniale truc van toen waren twee zo goed als zwijgende rollen: zoon Fred Goessens zat zichzelf vol te spuiten met heroïne, speelde smerige spelletjes met zichzelf en mevrouw Liefhebber, een onvergetelijke rol van Lineke Rijxman. Zij zoop sherry, kookte heel realistisch op een fornuis, was een en al een verslofte en verwaarloosde vrouw. Toneelcriticus Liefhebber kon dan wel het drama op straat zoeken en eisen dat de werkelijkheid het toneel zou worden binnengesleurd, hijzelf was blind voor het drama om hem heen. Zijn eigen gezin, dát was het drama.

Azzini bepleit de heropvoering van Liefhebber met als argumentatie: ‘Ik vind dat kunstkritieken alleen maar slechter worden. Het is vol goede bedoelingen, maar er valt geen fatsoenlijk gesprek in drie minuten te voeren tijdens De Wereld Draait Door. Je kunt dan iets aanstippen maar meer niet. Je promoot het, maar je kunt er niet diep op in gaan in drie minuten. Datzelfde geldt voor recensies. Soms is het onmogelijk om iets te vangen in honderdvijftig woorden. Recensenten hebben soms één klein blokje, een voetnoot bijna. Niet eens twee kolommen. Je mag blij zijn als je één kolom krijgt. Rijnders gebruikt dat gegeven op een grappige en botte manier, maar hij raakt ook de essentie van kunst.’

Hier maakt Azzini een grote redeneerfout. Rijnders’ tekst gaat helemaal niet over dat recensenten geen ruimte krijgen, dat was zeker in die tijd niet het geval. Recensies hadden gerust een lengte van zes à zevenhonderd woorden, soms zelfs meer. Liefhebber fulmineert niet tegen zijn werk als recensent of tegen de kunstkritiek. Hij spreekt evenmin over zijn onmacht als recensent, hij zoekt drama op een plek die doods is, namelijk de schouwburg.

Met het weglaten van de nevenpersonages haalt Azzini een wezenlijk element uit de voorstelling. Feitelijk speelt het drama zich af ten huize van de toneelrecensent. Muizelaar verstikte zich destijds in een ongeëvenaarde mengeling van woede en wanhoop. Voor Suzan Boogaerdt kiest Azzini een diametraal tegengestelde vorm: ze reciteert de tekst met lichte ironie, met een glimlach als er een grof statement valt, met een onschuldige blik in de ogen, met stijlvolle wuivende gebaren in het luchtledige. Het is een vorm van hardop denken, eerder innemend dan aanvallend. De humor van Rijnders’ tekst kan ze door haar droogkomieke stijl treffend weergeven, maar de beklemmende wanhoop krijgt veel minder accent.

Voor nieuwe toeschouwers is het wellicht de vraag wat deze monoloog zo legendarisch maakt. Toeschouwers van destijds zijn nu getuige van beschaafd theater, zonder venijn. De monomane jammerklacht is ontdaan van zijn paradoxale kracht: de theatercriticus is in feite blind voor elk drama. Hij kan wel roepen om meer drama en straatrumoer in het theater, maar eigenlijk wil hij vluchten naar Bali, China of Beerta. Het is jammer dat Azzini een verongelijkte visie over de kunst- en theaterkritiek als uitgangspunt neemt. Gelukkig biedt de hernieuwde kennismaking met Rijnders’ tekst ook de mogelijkheid fris naar de tekst te luisteren, en te horen hoe ingewikkeld en complex de kunstvorm van het theater is.

Foto: Nienke Remmerswaal