Het is een jaar of twintig geleden dat Opera Zuid de komische opera L’étoile van Emmanuel Chabrier uitvoerde. Dat was de eerste uitvoering in Nederland. Nu zette De Nationale Opera het werk op het speelplan: een licht ‘niemendalletje’, ingeklemd tussen topzware werken als Gurre-lieder en Lohengrin.

Het is een bizarre kruisbestuiving tussen opera en operette. Misschien nog wel het beste te duiden als een vroege negentiende-eeuwse voorloper van de musical. Het is in elk geval licht en burlesk, een pastiche van komedie en tragedie. Het ene moment walst de muziek de zaal uit, het volgende moment pakt Chabrier uit met topzware dramatische arioso’s. Dat is tegelijkertijd de kracht en de zwakte van L’étoile: die diversiteit is leuk, maar er zit weinig lijn in. Het is een nogal vrijblijvende opeenstapeling van losse ideetjes. Geen wonder dat L’étoile op het rommelhok van de muziekgeschiedenis is verdwenen.

Toch maakte regisseur Laurent Pelly er een knappe enscenering van die beslist het bekijken en beluisteren waard is. Net zoals in Prokofjevs L’amour de trois oranges (die Pelly vorig jaar in Amsterdam ensceneerde) bereikt hij een sterke verbinding tussen muziek en handeling, maar het toneelbeeld is veel surrealistischer, minder strak en gedefinieerd.

Het verhaal is flinterdun. Koning Ouf (een omkering van het woord voor gek in het Frans) gaat op zoek naar een slachtoffer voor zijn jaarlijkse publieke marteling. Het slachtoffer blijkt volgens de hofastroloog echter met hem verbonden in de dood: als hij sterft sterven zij ook. Een handvol kluchtige liefdesperikelen en een trouwerij vervolmaken het libretto.

Pelly benadrukt ook de zwarte kant van de komedie. Koning Ouf is een dictator eerste klas; zijn grappen en grollen zijn slechts een façade voor zijn verdorven geest. Alle personages op het podium spelen een spel met de werkelijkheid. Zelfs het toneelbeeld (een labyrintisch paleis vol klokken en draaiende tandwielen) lijkt een façade voor een andere realiteit. Zo balanceert Pelly’s L’étoile vernuftig tussen droom en realiteit, tussen absurdisme en realisme.

Er wordt redelijk gezongen en geacteerd. Niet in de laatste plaats door tenor Christophe Mortagne (Ouf) en sopraan Stéphanie Oustrac. Wat niet wegneemt dat Oustrac (Lazuli) eigenlijk qua omvang een te kleine stem heeft voor deze broekrol. In de lage registers blijft er weinig geluid over. Het Koor van De Nationale Opera en het Residentie Orkest leveren uitstekende prestaties onder dirigent Patrick Fournillier, maar echt meeslepend wordt het nooit; Chabrier is nu eenmaal geen Léhar. Kan De Nationale Opera niets eens een echte operette op het repertoire zetten, een Lustige Witwe of Zigeunerbaron?

Foto: Marco Borggreve